Ingediend | 16 augustus 2019 |
---|---|
Beantwoord | 23 september 2019 (na 38 dagen) |
Indiener | Hilde Palland (CDA) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
Onderwerpen | sociale zekerheid werk werkgelegenheid werkloosheid ziekte en arbeidsongeschiktheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z15771.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-79.html |
Ja.
Het artikel vermeldt dat het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar dat thuis zit in 10 jaar bijna verdubbeld is. Er wordt verwezen naar een artikel van het CBS waarin aangetoond wordt dat het percentage mannen dat niet wil werken of niet kan werken van 2009 tot 2019 is gestegen van 4,9% tot 8,1%.
Het is inderdaad zo dat vergeleken met tien jaar geleden een toenemend aandeel mannen tussen de 25 en 45 niet meer wil of kan werken (zie figuur2. Wel is het zo dat dit aandeel in vergelijking met andere groepen zoals vrouwen met dezelfde leeftijd en oudere mannen nog steeds relatief laag is en een relatief groot deel van deze groep werk heeft3. Daarnaast heeft een flink deel van de stijging, net als voor andere groepen, plaatsgevonden tijdens de crisis. Dat laat onverlet dat het herstel dat sinds 2017 is ingezet het afgelopen jaar wat lijkt te stokken. Of dit een trend wordt, of dat het herstel de komende tijd weer voort zal zetten is nog niet te zeggen. We houden de arbeidsparticipatie van deze groep (net als voor andere groepen) dan ook nauwlettend in de gaten om te bezien of extra actie nodig is.
Figuur 1: Percentage mannen tusesn de 25 en 45 jaar dat niet kan of wil werken
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Figuur 2 toont de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van deze groep. Waar figuur 1 het aandeel mannen toont dat niet kan of niet wil werken, toont figuur 2 het aandeel dat kan en wil werken én ook daadwerkelijk een baan heeft4. Van 2008 (94,2%) tot 2013 (87,1%) daalde de netto arbeidsparticipatie en daarna is hij gestegen tot het huidige niveau (89,5%). De netto arbeidsparticipatie trekt dus aan na de crisis.
Figuur 2: Netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Sinds 2018 is de netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 35 jaar sinds 2018 echter gedaald met 0,6%. Dit geldt niet voor de groep van mannen tussen de 35 en 45 jaar. De arbeidsparticipatie van deze groep is met 0,9% gestegen. Het is nog onduidelijk of de daling in de arbeidsparticipatie van de groep mannen tussen de 25 en 35 jaar doorzet. De groep 25-jarige tot 35-jarige mannen is dus een groep om extra in de gaten te houden.
Omdat we in een krappe arbeidsmarkt iedereen goed kunnen gebruiken zet het kabinet zich al in om iedereen bij de arbeidsmarkt te betrekken, zoals vermeld in de «tweede voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt» die voor de zomer naar uw Kamer is verzonden. We zetten in op het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden. Ook wordt er gewerkt aan het verbeteren van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt en stimuleert het kabinet mensen om zich tijdens hun werkende leven te blijven ontwikkelen en regie te nemen over hun loopbaan.
Figuur 3 geeft de ontwikkeling van het percentage mannen in de beroepsbevolking tussen de 25 en 45 jaar met een werkloosheids-, bijstands- en arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de hand van CBS-cijfers. CBS verstaat onder arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uitkeringen vanuit de WAO, WAZ, Wajong en de WIA. In 2017 ontvingen ongeveer 242.000 (12,6%) mannen in deze leeftijdscategorie een uitkering. 52.000 mannen uit deze groep (2,7%) had een WW-uitkering, 92.000 (4,8%) een bijstandsuitkering en 98.000 (5,1%) een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Data omtrent arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn niet beschikbaar voor 2018 en data omtrent WW-uitkeringen en bijstandsuitkeringen zijn niet beschikbaar voor 2019.
Figuur 3: De ontwikkeling van het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar met een uitkering
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 23-08-2019
Uit UWV-cijfers blijkt dat het aantal mannen uit deze groep dat een ZW-uitkering heeft van 2017 op 2018 is gestegen met 20,3%. In 2017 waren er ongeveer 45.800 mannen tussen de 25 en 45 jaar met een ZW-uitkering. In 2018 was dit aantal ongeveer 55.100. In dezelfde periode is het aantal vrouwen met een ZW-uitkering van 104.700 tot 111.800 gestegen. Dit is een procentuele stijging van 6,8%. Vrouwen maken dus relatief vaker gebruik van een ZW-uitkering, maar het aantal mannen met een ZW-uitkering is van 2017 op 2018 relatief sterker toegenomen dan het aantal vrouwen met een ZW-uitkering.
Op dit moment zijn de gegevens over meerjarig ZW-gebruik van jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar niet beschikbaar. Overigens is de meerjarige ontwikkeling van de ZW-uitkeringen niet erg informatief. Het gebruik van de ZW is conjunctuurgevoelig. Verder zijn er de afgelopen tien jaren ook verschillende beleidswijzigingen geweest die invloed hebben op ZW-gebruik.
Dit is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen.
Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij de licht afnemende arbeidsdeelname van jonge mannen. Conjuncturele factoren kunnen van belang zijn. In de crisis zijn bijvoorbeeld relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening. Ook structurele factoren kunnen een rol spelen. Zo is de participatie met name onder laagopgeleide mannen en onder jonge mannen die alleenstaand zijn en die nog bij hun ouders wonen gedaald. Volgens het CPB is dit mogelijk het gevolg van een dalende vraag naar de vaardigheden van lager opgeleide mannen of van een toename in de waardering van vrije tijd. Verder speelt volgens het CPB ook een rol dat de scholingsdeelname gestegen is. Hierdoor participeren jonge mannen minder op de arbeidsmarkt. Daarnaast is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit zijn enkele voorbeelden van factoren die invloed kunnen hebben op de arbeidsdeelname van jonge mannen.
De mensen die een uitkering van UWV ontvangen, ontvangen ook de bijbehorende dienstverlening van UWV om zo mogelijk weer aan het werk te komen. Dit kabinet zet op diverse manieren in op verbetering van deze dienstverlening: met extra middelen kunnen mensen beter in beeld worden gehouden en wordt onderzoek gedaan naar de meest passende interventies.
De kans op werkhervatting van werkzoekenden hangt van legio factoren af. Daarom is een inschatting zowel op individueel niveau als op groepsniveau niet te geven. Persoonlijke omstandigheden, de gezondheidssituatie, het opleidingsniveau, maar ook conjuncturele factoren spelen een rol.
Zoals eerder vermeld zal het kabinet de doelgroep van mannen tussen de 25 en 45 jaar op de arbeidsmarkt goed volgen. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de (voortgangs)brieven «Aanpak krapte op de arbeidsmarkt», onder meer door werken aantrekkelijker te maken met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden. Specifiek laten de cijfers van CBS zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze groep is daarom van belang.
Zie antwoord vraag 2.