Ingediend | 24 juni 2019 |
---|---|
Beantwoord | 19 augustus 2019 (na 56 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | cultuur en recreatie sport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z13100.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-3621.html |
Nee, daar ben ik niet verrast door. De sport bewijst iedere dag opnieuw dat de maatschappelijke opbrengsten groot zijn. De factor 2,51 waar de onderzoekers over spreken blijkt bovendien nog een voorzichtige schatting, omdat plezier, verbeterde leerprestaties, opbouw van sociaal kapitaal en tegengaan van schooluitval niet in euro’s uit te drukken bleken in dit onderzoek.
Ik volg hierin de conclusies van de onderzoekers die zich onder andere baseren op twee literatuurstudies uit 2015 en 2018. Deze stellen vast dat weliswaar sportende jeugd beter presteert op school dan niet-sportende jeugd, maar dat oorzaak en gevolg hierbij niet duidelijk zijn.
Op dit moment zie ik meerwaarde in aanvullend onderzoek naar het maatschappelijk rendement van meer uren bewegingsonderwijs. De effecten van meer en beter bewegingsonderwijs op maatschappelijk rendement zijn niet tot nauwelijks te isoleren van andere factoren zoals de thuissituatie van de leerling of de kwaliteit van de docent.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn een ondersteuning van de bestaande kennis dat sommige groepen niet vanzelfsprekend sporten en extra aandacht behoeven. Gemeenten voeren hier reeds beleid op, onder andere via de inzet van buurtsportcoaches. En ook in het Nationale Sportakkoord wordt met deelakkoord «Inclusief sporten en bewegen» aandacht gevraagd voor deze thematiek, die vertaling krijgt in lokale sportakkoorden.
Voor mij heeft een nieuw onderzoek naar het effect dat sporten en bewegen heeft op de afname van kosten voor de Wmo en criminaliteit op dit moment geen meerwaarde. We weten uit diverse nationale en internationale studies dat er meerdere manieren zijn waarop sport een positieve invloed heeft op sociaal gedrag, wat leidt tot een lagere kans op (jeugd)criminaliteit. Zoals in het nu uitgebrachte onderzoek wordt beschreven, is dit effect niet gewaardeerd bij gebrek aan voldoende kwantitatieve onderbouwing. Als het gaat om afname van de kosten voor de Wmo, is nu al te zeggen dat eventuele exacte kostenbesparingen door de sport niet tot nauwelijks te isoleren zullen zijn van andere variabele factoren zoals individuele gezondheid, sociaal netwerk en leefomgeving.
Op dit moment zie ik dat veel kennisdeling op dit thema plaatsvindt tussen gemeenten. Dit enerzijds via de kennisuitwisseling tussen buurtsportcoaches die elkaar ontmoeten in regionale en landelijke lerende netwerken. Anderzijds is met de inzet op regionale en lokale sportakkoorden meer dan ooit voorzien in kennisdeling tussen gemeenten op het gebied van sportbeleid. Verder inzetten op meer verspreiding lijkt mij daarom op dit moment onnodig.
Sport en bewegen bewijzen zich als waardevol instrument op diverse thema’s, waaronder positieve gezondheidseffecten en bijbehorende afnemende zorgkosten. Dat inzicht wordt opnieuw bevestigd door de onderzoekers. Nader onderzoek naar de exacte effecten van sporten op afnemende zorgkosten hebben voor mij geen prioriteit. Op dit thema geldt eveneens dat het nagenoeg onmogelijk is om de effecten van sport te isoleren van andere (sociale) achtergronden zoals de fysieke en sociale leefomgeving. Daarnaast geven de onderzoekers zelf aan dat oorzaak en gevolg niet te onderscheiden zijn. Zijn sporters gezonder of sporten gezonde Nederlanders vaker?
Ik benadruk dat het rapport spreekt over absolute aantallen wanneer het concludeert dat het bedrijfsleven het meeste profiteert van een sportende en bewegende (gezonde) bevolking. Maar het belangrijkste motief om te investeren in sport door deze groep is niet meegenomen omdat het niet in geld is uit te drukken, te weten: plezier. Geen sporter wordt gedwongen om tegen zijn of
haar zin te sporten. Dat het bedrijfsleven profiteert van gelukkige en gezonde werknemers in de vorm van een hogere arbeidsproductiviteit vind ik een mooie bijkomstigheid. Bovendien draagt het bedrijfsleven al een grote verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de medewerkers via de stelsels van Arboregelgeving en ziekte- en arbeidsongeschiktheid. In de praktijk dragen werkgevers bovendien bij aan de gezondheid van hun werknemers door bedrijfsfitness of andere beweegmanieren te faciliteren. Verdere bijdrage van het bedrijfsleven vind ik daarom onnodig.
De onderzoekers zelf geven aan: «Een SROI van 1 op 2,25 betekent niet dat als er nu één euro extra in het sportbudget [...] zou worden gestopt, dit 2,25 euro aan maatschappelijke winst oplevert, of vice versa. De SROI is geen weergave van de effecten van een investeringsbeslissing.» De maatschappelijke opbrengsten waren al bekend en om die reden zijn de uitgaven aan sport de afgelopen jaren ook toegenomen. Deze studie is een bevestiging dat een investering in sport goed besteed is, maar geeft geen aanleiding voor extra of alternatieve maatregelen.
De vragen van het Kamerlid Van Nispen (SP) over het onderzoek waaruit het maatschappelijk rendement van sport en bewegen in Nederland blijkt (2019Z13100) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.