Ingediend | 27 maart 2019 |
---|---|
Beantwoord | 11 april 2019 (na 15 dagen) |
Indiener | Maarten Groothuizen (D66) |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
Onderwerpen | recht rechtspraak strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z06001.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2250.html |
Ja.
De CVOM is per 1 januari 2015 wettelijk, in de zin van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO), als parket onderdeel gaan uitmaken van het OM ingevolge de wet van 19 juni 2014, Stb. 225, waarmee de CVOM een wettelijke status kreeg. Daarvoor was het een landelijke administratieve eenheid ten behoeve van de arrondissementale parketten, waar de voorbereiding van beroep in Mulderzaken geconcentreerd werd voorbereid. Later is daar de voorbereiding van strafzaken nadat tegen een strafbeschikking verzet is ingesteld bijgekomen.
Als gezegd maakte de CVOM voor de onder vraag 2 bedoelde wetswijziging wettelijk, in de zin van de Wet RO, geen onderdeel uit van het OM.
Ja.
Ja. De bij de CVOM werkzame officieren van justitie waren vanwege hun benoeming c.q. aanstelling bij een in de Wet RO genoemd parket van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie bij andere parketten.
Ja, met dien verstande dat sprake is van een formeel gebrek bij de mandatering. Het gaat om strafzaken die vóór het instellen van de CVOM als dienstonderdeel van het OM door de arrondissementsparketten werden afgedaan en die ook krachtens de geldende bevoegdheidsregels gewoon door het OM mogen worden afgedaan. Destijds is onvoldoende onderkend dat het organisatorisch centraliseren van werkzaamheden door het OM tot een aanpassing van de wettelijke regeling van de relatieve bevoegdheid voor medewerkers van het OM noopte. Dat is later hersteld met de wetswijziging van artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering.
Nadat de CVOM een zelfstandig parket werd met een parkethoofd, was het mogelijk om in januari 2015 een sterk vereenvoudigde en heldere mandaatregeling te publiceren. Om wettelijk zeker te stellen dat medewerkers van de CVOM bevoegd zijn om strafbeschikkingen uit te vaardigen, is tevens een nieuwe wettelijke competentieregeling in procedure gebracht. Met de wet van 6 december 2017, Stb. 489 is artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering daartoe aangepast. De wijziging van dat artikel en de bijbehorende algemene maatregel van bestuur (wijziging van het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheden officier van justitie) zijn beide in werking getreden op 1 januari 2019.
Nee. Wanneer de bedoelde, bij de CVOM feitelijk werkzame, medewerkers formeel (tevens) werkzaam zouden zijn geweest bij een arrondissementsparket en zaken van dat parket zouden hebben afgedaan, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van strafbeschikkingen, zouden die werkzaamheden onder de bij die parketten geldende mandaatregeling bevoegd zijn uitgevoerd. Dit is ook hoe in de tussenliggende periode de bevoegdheidskwestie is opgelost. Zie beantwoording vraag 12.
Met betrekking tot de passage in paragraaf 4.6, waarin wordt gesteld dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor onbevoegd genomen beslissingen, wordt in het rapport overwogen dat er weinig reden is te veronderstellen dat in die gevallen OM-strafbeschikkingen door personen zijn uitgevaardigd die geen officier van justitie, parketsecretaris of AJM’er waren en dat de aan de mandatering gestelde grenzen niet zijn gerespecteerd. Deze feitelijke vaststelling door de procureur-generaal bij de Hoge Raad laat de geconstateerde formele gebreken die de relatieve bevoegdheid betreffen onverlet.
Deze constatering geeft mij geen aanleiding mijn antwoord van 12 maart 2019 te herzien. De strafbeschikkingen zijn door gekwalificeerde officieren van justitie en gekwalificeerde medewerkers van het OM uitgevaardigd met inachtneming van de aan de mandatering gestelde grenzen.
Toen in het rapport werd vastgesteld dat vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de mandaatregeling, de bij de CVOM werkzame officieren van justitie en de door hen gemandateerde medewerkers niet bevoegd waren voor het uitvaardigen van strafbeschikkingen, rekende de geciteerde ambtenaar door hoeveel strafbeschikkingen in 2013 mogelijk onbevoegd waren uitgevaardigd.
Het in voorbereiding nemen van een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling vergt doorgaans enkele jaren. Met de voorbereiding van het voorstel van de Wet van 19 juni 2014, Stb. 225 is eind 2012 een aanvang gemaakt. Destijds werd geconstateerd dat voor het landelijk geconcentreerd afdoen van strafzaken het de voorkeur had dat het CVOM een eigen parket zou worden met een eigen parkethoofd. Op dat moment was CVOM nog een landelijke administratieve eenheid van de arrondissementsparketten. Destijds is daarbij het belang van een regeling voor de relatieve competentie van de officier van justitie bij CVOM over het hoofd gezien.
Deze regeling is alsnog tot stand gekomen met de wet van 6 december 2017, Stb. 2017, 489 en met de wijziging van het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheden officier van justitie. Dat deze laatste regeling niet met de grootst mogelijke spoed tot stand is gekomen hangt samen met het ongewijzigde standpunt dat de strafbeschikkingen materieel door gekwalificeerde officieren van justitie en door hen gemandateerde gekwalificeerde medewerkers zijn uitgevaardigd met inachtneming van de aan de mandatering gestelde grenzen.
Om de bevoegdheid voor het Parket CVOM te regelen is er inderdaad voor gekozen medewerkers werkzaam te laten zijn op locatie bij het Parket CVOM. In combinatie met de in het antwoord op de vragen 7 en 11 beschreven herziening van de mandaatregeling, werd dat destijds gezien als een solide tijdelijke constructie vooruitlopend op regeling van het mandaat bij de Wet op de rechterlijke organisatie.
Ja.
Ja.
Ja.