Ingediend | 27 maart 2019 |
---|---|
Beantwoord | 24 april 2019 (na 28 dagen) |
Indieners | Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | bodem dieren landbouw natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z05984.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2395.html |
Ja. Het bericht in Trouw verwijst, net als het bericht op Foodlog waarover eerder vragen zijn gesteld, naar het rapport «Een onderzoek naar de mogelijke relaties tussen de afname van weidevogels en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op veehouderijen» door Jelmer Buijs en Margriet Samwel-Mantingh, dat op 12 april is gepubliceerd. Ten tijde van de vorige vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) was het rapport, in opdracht van de provincie Gelderland, nog niet openbaar. Bij de beantwoording van de nu voorliggende vragen heb ik, behalve het artikel, ook het betreffende rapport benut en een duiding van de resultaten door WUR (zie bijlagen).
Ja.
Ja.
Ja. Op grond van de Europese regelgeving inzake biologische productie is het verplicht om de rustruimten voor zoogdieren te voorzien van strooisel dat moet bestaan uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen. Dit strooisel mag afkomstig zijn van gangbare teelt.
In het huidige beleid is er geen sprake van strikte scheiding tussen gangbare en biologische landbouw als het gaat om de aanwezigheid van residuen. Het gaat erom dat de gevonden hoeveelheden binnen wettelijk vastgestelde normen blijven.
Zoals ik u gemeld heb in mijn vorige brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) maak ik mij zorgen over de afname van weidevogels. Onder een veelvoud van factoren voor deze afname bevindt zich ook het voedselaanbod. Voor veel weidevogels bestaat dit uit insecten. Het rapport van Buijs e.a. legt een verband tussen bestrijdingsmiddelen in krachtvoer, die via mest insecten doden, waardoor de weidevogelpopulatie op veehouderijbedrijven afneemt.
Op basis van de onderzoeksresultaten geven toxicologen en weidevogelexperts van WUR in hun duiding van het rapport van Buijs e.a. aan dat het causale verband tussen werkzame stof in krachtvoer en de afname van weidevogels niet is aangetoond.
Zie antwoord vraag 6.
Zodra de risicobeoordeling van EFSA van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen gereed is, zal deze worden geïmplementeerd en toegepast door het Ctgb in het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen. Medio 2019 komen rapporten hierover beschikbaar. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Agrarische ondernemers dienen eerst een afweging te maken of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een bepaalde situatie noodzakelijk is. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn, dan dient een gewasbeschermingsmiddel te worden gebruikt dat is toegelaten door het Ctgb. Het Ctgb maakt, op basis van zijn wettelijke taak, een wetenschappelijke analyse van het rapport om de vraag te beantwoorden of de gevonden waardes risico kunnen opleveren en of er grond is om bestaande toelatingen in te perken.
Bovendien kijken we in het kader van het nationaal programma landbouwbodems niet alleen naar de fysisch-chemische samenstelling, maar ook naar de biologische en ontwikkelen we een set indicatoren waarmee agrarische ondernemers uit de voeten kunnen.
Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij, is de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk verliezen benut.
De «Toekomstvisie Gewasbescherming 2030» die uw Kamer op 16 april jl. heeft ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 449) is een uitwerking van mijn kringloopvisie «Waardevol en verbonden» en beoogt een trendbreuk: planten en teeltsystemen die weerbaar zijn, hebben minder gewasbeschermingsmiddelen nodig. En daar waar we niet zonder middelen kunnen, moeten deze nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen worden gebruikt. Op basis van de toekomstvisie volgt een uitvoeringsprogramma waarin het handelingsperspectief op de korte, middellange en lange termijn staat beschreven. Het streven is om dat na het zomerreces gereed te hebben.
Zie antwoord vraag 6.