Ingediend | 1 maart 2019 |
---|---|
Beantwoord | 26 maart 2019 (na 25 dagen) |
Indieners | Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
Onderwerpen | internationaal internationale samenwerking openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z03986.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2043.html |
Ja.
Het kabinet deelt de zorg dat de betreffende opmerkingen kunnen bijdragen aan een klimaat waarin personen en organisaties met een afwijkende mening worden geconfronteerd met vormen van intimidatie. Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties moeten vrij kunnen spreken in de VN Veiligheidsraad, zonder dat hier negatieve consequenties aan verbonden worden in de VN Veiligheidsraad of daarbuiten. Ongeacht waar zij vandaan komen of waar zij voor staan. Het respecteren van de procedures van de VN Veiligheidsraad is van groot belang voor het voeren van een open debat. Nederland heeft daarom in de zitting bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de Israëlische Permanente Vertegenwoordiger de directeur van B’Tselem aansprak. Daarnaast heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Zweden de bezwaren formeel kenbaar gemaakt in een brief aan de voorzitter.
De VN, dan wel de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, heeft geen concrete maatregelen genomen naar aanleiding van de brief. De brief vroeg de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, evenals opeenvolgende voorzitters, zeker te stellen dat dit incident geen precedent zet en dat alle sprekers in de VN Veiligheidsraad in één van de zes officiële VN-talen spreken. De brief heeft een sterk signaal afgegeven. Sindsdien hebben dergelijke incidenten zich niet voorgedaan.
Nederland heeft de betreffende kwestie in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten opgebracht en aangegeven dat B’Tselem een gewaardeerde partnerorganisatie is.
Het kabinet heeft kennisgenomen van het betreffende rapport en de daaropvolgende kritiek. Graag verwijs ik u naar de beantwoording van 14 maart jl. op de schriftelijke vragen die hierover zijn gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1869 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1870)
De fototentoonstelling van Breaking the Silence in het Europees parlement heeft inmiddels plaatsgevonden. Vrijheid van meningsuiting is een prioriteit van het Nederlandse en EU mensenrechtenbeleid. De EU en het kabinet zullen zich – binnen Europa en daarbuiten – daarvoor blijven inzetten.
Op 16 juli 2018 werd in Israël een wet aangenomen die de Israëlische Minister van Onderwijs in staat stelt om te voorkomen dat organisaties van buiten het onderwijssysteem opereren in een onderwijsinstelling, indien hun activiteit in tegenspraak is met de doelstellingen van het staatsonderwijssysteem, of wanneer de organisatie proactief buiten Israël gerechtelijke procedures voert tegen IDF-soldaten of de staat Israël.
Tot op heden wordt deze wet niet toegepast. Omdat de genoemde criteria volgens Breaking the Silence niet op hen van toepassing zijn lijkt het onwaarschijnlijk dat de organisatie – op basis van voornoemde wet – de toegang tot scholen zal worden ontzegd. Breaking the Silence geeft dan ook nog steeds lezingen op scholen. Wel bestaat het risico dat negatieve publiciteit rond de organisatie een nadelige uitwerking heeft op de bereidheid van scholen om Breaking the Silence te ontvangen.
Ja.
Het kabinet is, samen met de EU, bezorgd over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël, mede veroorzaakt door wetsvoorstellen die de ruimte van maatschappelijke organisaties beperken. Dit geldt overigens ook voor de Palestijnse Gebieden, waar de Palestijnse Autoriteit en Hamas de vrijheden van maatschappelijke organisaties inperken.
De negatieve publiciteit rond maatschappelijke organisaties in het publieke debat, en uitspraken door Israëlische bewindspersonen die medewerkers van dergelijke organisaties als landverraders bestempelen, zijn zorgelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan een klimaat waarin medewerkers van mensenrechtenorganisaties regelmatig onder druk worden gezet en organisaties te maken hebben met cyber-aanvallen. De organisaties zijn veel geld en capaciteit kwijt aan maatregelen ten behoeve van de fysieke en cyber-veiligheid en aan het weerleggen van beschuldigingen.
Nederland heeft deze zorgen ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad tijdens de Universal Periodic Review van Israël vorig jaar en in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten. De EU en het kabinet achten het werk van maatschappelijke organisaties van groot belang voor de bevordering van een open, vrije en inclusieve samenleving. Het kabinet zal – waar mogelijk in EU-verband – de intensieve aandacht voor mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische als Palestijnse autoriteiten voortzetten. De steun aan Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties blijft een prioriteit voor het kabinet.
Nederland en de EU volgen de zaak van Omar Shakir dan ook nauwgezet, onder meer door middel van het bijwonen van hoorzittingen van de zaak samen met leden van de EU delegatie en vertegenwoordigers van andere EU lidstaten. In een verklaring heeft de EU, mede namens Nederland, zich publiekelijk uitgesproken tegen het uitzettingsbevel van Omar Shakir11. Het kabinet steunt mensenrechtenverdedigers wereldwijd en zou de uitzetting van Omar Shakir betreuren.
Zie antwoord vraag 8.