Ingediend | 13 februari 2019 |
---|---|
Beantwoord | 28 februari 2019 (na 15 dagen) |
Indiener | Kirsten van den Hul (PvdA) |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
Onderwerpen | economie handel |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z02800.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1723.html |
Ja.
Het wetsvoorstel betreft voor zover ik weet een intern document van het Duitse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het stuk was mij niet bekend.
Nederland houdt de ontwikkelingen in andere landen op het gebied van vrijwillige en bindende maatregelen om ketenverantwoordelijkheid af te dwingen nauwlettend in de gaten. Ik verwijs daarbij graag naar het onderzoeksrapport Strategieën voor IMVO, die uw Kamer eveneens toegaat en Kamerstuk 26 485, nr. 257.
Op 20 en 21 februari 2019 organiseerde de Duitse overheid (het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking) een conferentie over duurzame waardeketens, inclusief de rol van bindende maatregelen daarin. Uitgangspunt van de conferentie was het exploreren van elementen die deel uit kunnen maken van een «doordachte mix» van maatregelen. Een delegatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nam aan deze conferentie deel om zich te laten informeren en ervaringen uit te wisselen over verschillende beleidsinstrumenten gericht op ketenverantwoordelijkheid. Bij die gelegenheid en ook desgevraagd in bilaterale gesprekken is geen nadere informatie gedeeld over het genoemde interne document.
Het kabinet pleit voor een Europese aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het is van mening dat een geharmoniseerde Europese aanpak van IMVO een gelijk speelveld bevordert en meer impact creëert dan individueel beleid van de EU-lidstaten, dat tot versnippering leidt. In mijn beleidsnota Investeren in Perspectief en in de Staat van de Europese Unie die de Minister van Buitenlandse Zaken recent naar uw Kamer stuurde, komt dit ook terug als strategische inzet voor de komende jaren. Het kabinet zal aan de hand van diverse evaluaties en studies verder verkennen wat voor maatregelen, al dan niet bindend, op nationaal of op Europees niveau, wenselijk zijn.
Wetgeving als zodanig maakt een land niet tot een voorloper: doeltreffendheid van beleid gericht op ketenverantwoordelijkheid, al dan niet bindend, is belangrijker. Nederland verdiept zich in de voor- en nadelen van diverse instrumenten die onderdeel uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende maatregelen. Internationaal wordt Nederland gezien als voorloper op het gebied van IMVO. Nederland wordt veelvuldig internationaal bevraagd op zijn bevindingen op het beleidsterrein van ketenverduurzaming. Ik deel de mening dat Nederland achterop raakt dan ook niet.
Nederland verwacht van internationaal opererende bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven en heeft tot doel gesteld dat 90 procent van de grote bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen onderschrijven (Kamerstuk 26 485, nr. 271). In het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 zal gerapporteerd worden over een nulmeting van het aantal grote bedrijven in Nederland dat de richtlijnen momenteel onderschrijft. In 2019 en 2021 zullen er tussenmetingen plaatsvinden om te bepalen welke voortgang op deze doelstelling is gerealiseerd.
Duitsland heeft in zijn Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven het doel gesteld dat 50 procent van de grote bedrijven in 2020 gepaste zorgvuldigheid toepassen. In het huidige Duitse regeerakkoord is vastgelegd dat wetgeving wordt overwogen als deze doelstelling niet wordt gehaald. De resultaten van een eerste tussenmeting in Duitsland worden zomer 2019 verwacht.
De doelstellingen zijn niet één op één te vergelijken, omdat er andere criteria worden gehanteerd. Feit is wel dat zowel Nederland als Duitsland proberen inzicht te krijgen in de mate waarin bedrijven in beide landen ketenverantwoordelijkheid nemen. En dat beide landen deze informatie willen gebruiken als input voor eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van IMVO.
Wanneer Nederlandse bedrijven buiten de grens opereren, dienen zij zich ook aan de lokale wet- en regelgeving te houden. Als die wetgeving iets anders vraagt dan in Nederland, kan dit leiden tot meerwerk en extra kosten voor bedrijven. Dit is één van de redenen waarom Nederland – op diverse terreinen – Europese of andere internationale regelgeving prefereert boven nationale wetgeving. Gesprekken hierover vinden al plaats, bijvoorbeeld binnen de Commissie Multinationale Ondernemingen van ondernemingsorganisatie VNO-NCW.