Ingediend | 2 januari 2019 |
---|---|
Beantwoord | 24 januari 2019 (na 22 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z00015.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1289.html |
Anguilla, Bahama’s, Bermuda, Britse Maagdeneilanden, Kaaimaneilanden, Turks- en Caicoseilanden en Vanuatu kennen geen winstbelasting. Guernsey, Isle of Man en Jersey hebben een winstbelasting met een algemeen geldend statutair tarief van 0%. Belize heft een directe belasting over de omzet van lichamen tegen een tarief van 0,75%. Op basis van beschikbare statistieken over winstmarges is het tarief over de omzet herleid naar een tarief over winst. Bij benadering komt deze belasting overeen met een winstbelasting met een statutair tarief van 8,3%. De tarieven van de winstbelasting in Koeweit, Qatar en Saudi-Arabië zijn respectievelijk 10%, 15% en ten minste 20%. Koeweit, Qatar en Saudi-Arabië heffen echter geen winstbelasting van lichamen voor zover inwoners van die landen de aandelen in het betreffende lichaam houden. De winstbelasting is in deze landen dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een beperkte groep lichamen. In de reacties op de internetconsultatie is onder meer gewezen op de heffing van Zakat voor zover een lichaam binnenlandse aandeelhouders heeft. Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie is opnieuw gekeken naar het winstbelastingsysteem in deze staten en de samenhang met de heffing van Zakat. Er is echter niet gebleken dat de heffing van Zakat gelijk kan worden gesteld met de heffing van een winstbelasting met een statutair tarief van ten minste 9%. Het statutaire tarief van winstbelasting in Bahrein bedraagt 46% en het statutaire tarief in de Verenigde Arabische Emiraten kan variëren van 0% tot 55%. In deze landen is de winstbelasting echter alleen van toepassing met betrekking tot een beperkt aantal specifieke activiteiten. Ook in deze landen is de winstbelasting dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een beperkte groep lichamen. Amerikaans Samoa, Amerikaanse Maagdeneilanden, Guam, Samoa en Trinidad en Tobago zijn op de Nederlandse lijst opgenomen omdat zij op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden staan. Het statutaire tarief voor de heffing van een eventuele winstbelasting in deze landen is dus niet van belang geweest voor opname op de Nederlandse lijst.
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoeveel rulings met een internationaal karakter zien op de transacties met lichamen die zijn gevestigd in een land dat is opgenomen in de lijst met laagbelastende landen. In mijn brief van 22 november 2018 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor de herziene rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter.6 Hierin geef ik aan dat in de toekomst niet langer rulings zullen worden afgegeven over transacties met lichamen die zijn gevestigd in landen die op de lijst staan. Mijn ambitie is deze maatregel per 1 juli 2019 door te voeren. Vanaf dat moment zal de Belastingdienst beoordelen of een rulingverzoek ziet op een transactie met een lichaam dat op de lijst staat.
Uit het SEO-rapport blijkt dat er aanzienlijke bedragen stromen naar de categorie «overige landen». Dat zijn de landen die niet op de lijst met laagbelastende jurisdicties staan7 en ook niet tot de Europese Unie (EU) of de Verenigde Staten behoren. Ik beschik niet over een nauwkeurige verdeling van deze stroom over de verschillende landen, maar het is – bijvoorbeeld op basis van IMF-data over directe investeringen – aannemelijk dat van de genoemde landen met name geldstromen naar Hongkong en Singapore daar een significant aandeel van vormen. Het kabinet neemt overigens meerdere maatregelen om belastingontwijking te bestrijden die niet afhankelijk zijn van de lijst van laagbelastende landen, waaronder de per 1 januari 2019 ingevoerde earningsstrippingmaatregel, de maatregelen die volgen uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking tot wijziging van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking wat betreft hybridemismatches met derde staten (ATAD2)8 en het Multilateraal Verdrag.
Voor de compenserendeheffingstoets in de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage en de onderworpenheidstoets in de deelnemingsvrijstelling moet de effectieve belastingdruk worden bepaald. In zijn algemeenheid kunnen bij de toepassing van deze in de praktijk bewerkelijke toetsen geen uitspraken worden gedaan over het effectieve belastingtarief per land omdat de hiervoor genoemde toetsen per lichaam afzonderlijk worden aangelegd. De feiten en omstandigheden van het specifieke geval zijn daarbij van groot belang. De fictieve belastingdruk wordt berekend naar Nederlandse maatstaven, waardoor bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met de deelnemingsvrijstelling en renteaftrekbeperkingen. De voor deze toetsen relevante fictieve belastingdruk kan in voorkomende gevallen leiden tot een belastingdruk die hoger of lager is dan het lokale statutaire tarief.
Ook het effectieve tarief op rente en royalty’s is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Hierdoor leent een effectieftarieftoets op rente en royalty’s zich niet voor een benadering per land, maar is een case-by-casebenadering per belastingplichtige nodig. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is waartegen deze betaling bij de ontvanger in een winstbelasting wordt betrokken. Oftewel: bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden. Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn.
In onderzoeken kan wel een algemene inschatting gemaakt worden van het gemiddelde effectieve tarief van een land op basis van bepaalde aannames. Zo heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op 15 januari 2019 de eerste editie van de Corporate Tax Statistics Database gepubliceerd.9 Het effectieve tarief per land dat blijkt uit dit OESO-onderzoek wijkt overigens gemiddeld genomen relatief beperkt af van het statutaire tarief. Daarmee lijkt de toegevoegde waarde van een benadering op basis van een gemiddeld effectief tarief per land niet of nauwelijks aanwezig. Dat laat overigens onverlet dat er stromen naar die landen kunnen gaan die effectief lager of hoger worden belast dan het effectieve tarief in de OESO-studie. Ook daaruit blijkt de beperking van een dergelijk generiek onderzoek naar het effectief tarief. Het kabinet ziet daarom dus nu geen aanleiding om af te wijken van het statutaire tarief als basis voor de lijst van laagbelastende staten.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Van de 21 landen op de lijst heeft Nederland belastingverdragen met Bahrein, Koeweit, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. In deze verdragen zijn onder meer afspraken gemaakt over de verdeling van heffingsrechten over rente- en royaltybetalingen van inwoners van Nederland aan inwoners van het betreffende verdragsland en omgekeerd. Op basis hiervan kan Nederland geen bronbelasting heffen op rente- en royaltybetalingen aan inwoners van Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook kan Nederland geen bronbelasting heffen op rentebetalingen aan inwoners van Koeweit en Qatar. Op royaltybetalingen aan inwoners van Koeweit en Qatar kan Nederland een bronbelasting van 5% heffen. Op rentebetalingen aan inwoners van Saudi-Arabië kan Nederland een bronbelasting heffen van 5% en op royaltybetalingen een bronbelasting van 7%. Overigens zullen Bahrein, Koeweit, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten worden benaderd om de belastingverdragen te heronderhandelen. Nederland zal dan streven naar afspraken die effectuering van de bronbelasting op rente en royalty’s tegen het statutaire tarief mogelijk maken. Daarnaast kan worden gekeken of voor gevallen dat er geen sprake is van misbruik, exclusieve woonstaatheffing dan wel een gereduceerd tarief voor rente en royalty’s kan worden opgenomen. Dit kan door, in aanvulling op de zogenoemde principal purposes test, een specifieke antimisbruikbepaling op te nemen. De belastingverdragen met landen op de lijst beperken Nederland niet in de mogelijkheid om de aanvullende CFC-maatregel toe te passen.
De aanvullende CFC-maatregel is zowel van toepassing op directe als indirecte belangen in een gecontroleerd lichaam. Indien tussen de belastingplichtige en een direct gehouden gecontroleerd lichaam een ander lichaam wordt geschoven dat niet als gecontroleerd lichaam kwalificeert10, blijft de aanvullende CFC-maatregel dus in beginsel van toepassing op het nadien indirect gehouden gecontroleerde lichaam. Deze aanvullende CFC-maatregel is gebaseerd op model A uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)11 en is geïntroduceerd naast het al jaren in de Nederlandse winstbepaling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) vervatte model B uit ATAD1, waarin het statutaire noch het effectieve tarief een relevant element is. Bovendien moet daarbij worden bedacht dat de aanvullende CFC-maatregel een aanvulling is op het al bestaande instrumentarium in de Wet Vpb 1969. Zo kan in voorkomende gevallen de regeling voor niet-kwalificerende beleggingsdeelnemingen van toepassing zijn. Ook kan in bepaalde gevallen de herwaarderingsverplichting van artikel 13a Wet Vpb 1969 toepassing vinden.
Door de bronbelasting zal Nederland naar verwachting niet langer fungeren als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Met een unilaterale maatregel, zoals de bronbelasting, kan Nedeal internationaal moeten worden aangepakt. Het kabinet zal dan ook blijven inzetten rland echter niet voorkomen dat andere landen deze functie als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties overnemen. Wereldwijde belastingontwijking zop een internationaal gecoördineerde aanpak. Een van de punten waar het kabinet momenteel voor pleit in EU-verband is het introduceren van een verplichting om rente- en royaltybetalingen naar landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden te onderwerpen aan een bronbelasting of een soortgelijke maatregel te treffen.