Ingediend | 19 november 2018 |
---|---|
Beantwoord | 21 december 2018 (na 32 dagen) |
Indieners | Tom van der Lee (GL), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z21420.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1028.html |
Ja.
Maximaal 1.330 MW van het geïnstalleerde vermogen kan gesaneerd worden in de periode tot 2020. De sanering biedt ook kansen, doordat het ruimte kan creëren voor een nieuwe generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn reactie op deze notitie ((Kamerstuk 33 612, nr. 65) aan uw Kamer toegezegd dat aan de RVO gevraagd zal worden voortaan in de monitor «Wind op land» ook aandacht te schenken aan de voorgenomen sanering van oude windturbines. In de monitor Wind op land 2017, die ik u met mijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 33 612, nr. 68) heb doen toekomen, is rekening gehouden met de (door de provincies) voorziene sanering van bestaande windturbines.
De redenen waarom een gemeente (en/of provincie) vervanging van solitaire molens niet toestaat kunnen zeer uiteenlopen. Meestal heeft dit te maken met landschappelijke overwegingen, waarbij er een voorkeur is voor opstellingen in lijnen die aansluiten bij landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld wegen of dijken. Daarnaast hangt dit vaak ook af van de situatie ter plaatse en gebruik van de locatie in relatie tot de directe omgeving. Meerdere provincies hebben hier specifiek beleid voor geformuleerd.
Met de provincies is in het kader van het Energieakkoord de afspraak gemaakt dat zij voldoende ruimte beschikbaar stellen voor in totaal 6000 MW wind op land. Het is aan de provincies om binnen die afspraak conform de Wro ruimtelijke afwegingen te maken, waarbij ook de wenselijkheid of onwenselijkheid van solitaire molens aan de orde kan komen. Het is niet aan mij om in die provinciale ruimtelijke afweging te treden.
Ja, dit rapport is mij bekend. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van de motie van het lid Vos over de stimulering van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229). Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 4 juli 2017 over de tweede openstelling van de SDE+ (Kamerstuk 31 239, nr. 261) een reactie gegeven op het rapport en de genoemde motie. In deze reactie, waar ik mij bij aansluit, wordt geconcludeerd dat plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande turbines ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden veelal goed mogelijk is met gebruikmaking van de bestaande SDE+. Uit het onderzoek van ECN blijkt dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Verder blijkt uit dit onderzoek dat er voor kleinere windmolens met lagere ashoogtes significant meer subsidie per geproduceerde kWh nodig is. Dit is niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef.
De basisbedragen zoals berekend in het onder vraag 5 genoemde rapport liggen inderdaad lager dan de voor het jaar 2017 in de SDE+ opgenomen maximale basisbedragen voor Zon-PV. Dat betekent echter niet dat daardoor de subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie zouden dalen. Zoals in de brief van 4 juli 2017 is aangegeven is er bij toepassing van het reguliere in de SDE+ opgenomen maximale basisbedrag voor windturbines significant minder subsidie nodig om eenzelfde hoeveelheid duurzame energie op te wekken, dan bij toepassing van een specifiek hoger tarief voor kleinere windturbines.
Ik teken hierbij aan dat ECN in haar rapport basisbedragen heeft berekend voor ashoogten van respectievelijk 40 tot 50 meter en 50 tot 60 meter. Dit zijn typische ashoogtes voor windturbines met een vermogen van 800 kW tot 1 MW.
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben van mening dat een verhoging van het basisbedrag niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef. Het in de SDE+ opnemen van een categorie met een hoger tarief voor middelgrote windturbines zal er immers toe leiden dat het realiseren van de met de provincies afgesproken doelstelling van 6000 MW windenergie hogere kosten met zich mee zou brengen. Daarnaast is het wenselijk om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist om het aantal locaties dat nodig is te beperken. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief van 4 juli 2017.
Ja, ik erken dat het voor projecten in voorbereiding belangrijk is om zo goed en zo snel mogelijk inzicht te hebben in het stimuleringskader dat zal gelden op het moment dat hun project in productie zal gaan. De postcoderoosregeling in zijn huidige vorm zal in elk geval blijven bestaan tot 2020. Voor de periode daarna onderzoek ik of aangesloten kan worden bij de opvolger van de salderingsregeling.
Momenteel ben ik nog aan het uitwerken hoe de opvolger van de salderingsregeling eruit zal komen te zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen.