Ingediend | 29 oktober 2018 |
---|---|
Beantwoord | 28 november 2018 (na 30 dagen) |
Indieners | Harry van der Molen (CDA), Zihni Özdil (GL) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z19279.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-773.html |
Nee, dit is geen tegenstrijdigheid. De artikelen waarnaar in de Kamervragen van 29 oktober 2018 is verwezen2, geven weer dat de instroom in de studie Nederlands bij de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit in 2018 is gehalveerd en dat de Vrije Universiteit de noodklok heeft geluid met betrekking tot het voortbestaan van hun opleiding. Echter, voor zover mij bekend is, zijn er geen concrete plannen van de VU of van andere hoger onderwijsinstellingen om opleidingen Nederlands te sluiten.
Verschillende factoren lijken bij te dragen aan de terugloop van het aantal studenten Nederlands in de afgelopen 10 jaar. Zo lijkt dat het vak Nederlands voor veel scholieren in het voortgezet onderwijs niet voldoende aantrekkelijk is. Daarnaast bestaat de indruk dat de studie Nederlandse Taal en Cultuur een voortzetting is van dit schoolvak. Er is sprake van een algemene tendens waarbij studenten vaker kiezen voor een brede bacheloropleiding dan voor een disciplinaire opleiding, waardoor een verschuiving plaatsvindt binnen de geesteswetenschappen. Ook is er in de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor andere disciplines, zoals techniek, maar niet voor de geesteswetenschappen. Tenslotte lijkt dat het voor potentiële studenten onvoldoende bekend is welke arbeidsmarktperspectieven afgestudeerde studenten hebben, naast het docentschap Nederlands.
Het is van belang dat de studie Nederlands voldoende aangeboden blijft in Nederland. De sector heeft dit ook op het netvlies en heeft daarom destijds het programmabureau Geesteswetenschappen opgericht, om met verschillende acties gezamenlijk de instroom van Nederlands en andere talenopleidingen te vergroten. Het meest recente initiatief is het Deltaplan voor de talen (zie onderstaand voor meer toelichting). Dit betekent echter niet dat per definitie alle bestaande opleidingen Nederlands (in dezelfde vorm) moeten worden voortgezet. Ik vind het namelijk van belang dat er een goed, doelmatig opleidingsaanbod is, waarbij instellingen de mogelijkheid krijgen om zich te profileren en er een gevarieerd opleidingsaanbod is dat aansluit bij de behoefte van de studenten.
Over het actieplan «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» is in april 2018 door het programmabureau Geesteswetenschappen een slotconferentie gehouden. Vertegenwoordigers van universiteiten hebben bij die gelegenheid hun inspanningen en hun blijvende aandacht kunnen toelichten voor de schooltalen, waaronder Nederlands. Onder meer zijn blended learning cursussen ontwikkeld om lerarenopleidingen voor bijvoorbeeld zij-instromers beter studeerbaar te maken. Aan de Radboud Universiteit enthousiasmeren de teachers in residence studenten in de bachelor voor het leraarschap. En aan de VU is het project Taalwijs gehouden, waarbij medewerkers van de universiteit in samenwerking met scholen in de omgeving lespakketten hebben gemaakt om de schoolvakken meer inhoud te geven.
Het Platform voor de Talen komt in 2019 met een Deltaplan voor de Talen. Het Nederlands heeft een bijzondere positie in het plan, naast de andere talen. Het Deltaplan zal onder andere bestaan uit acties om de toestroom naar de universitaire taalopleidingen te vergroten, een gevarieerd studieaanbod dat inspeelt op de behoeftes van studenten en hen beter voorbereidt op de arbeidsmarkt, een uitbreiding van de interuniversitaire samenwerking via het programma Masterlanguage en uitgebreide informatievoorziening over het belang van taalopleidingen en over de beroepsmogelijkheden voor taal- en cultuurexperts.
Zoals in mijn antwoord van 16 oktober jl. aangegeven3, zal ik met de tweedegraads lerarenopleidingen Nederlands in gesprek gaan om na te gaan wat de oorzaak kan zijn van de achterblijvende instroom en om in te schatten of er sprake is van een structurele daling. Ik zal u hierover informeren in de eerste maanden van 2019. Ik kan geen uitspraken doen over het aantal aanmeldingen dat noodzakelijk is om een studie Nederlands in stand te houden. Reden is dat instellingen de autonomie hebben om zelf te bepalen op welke wijze ze de rijksbijdrage verdelen en waar ze accenten op willen leggen.
Mijns inziens is het van belang dat studenten in Nederland de mogelijkheid hebben en houden om Nederlands te studeren. Hoe de opleidingen Nederlands nu en in de toekomst worden vormgegeven (zoals omvang, vorm en het aantal) is aan de sector. Ik wil hierbij benadrukken dat op dit moment de opleiding Nederlands afdoende wordt aangeboden in het hbo en wo.
Om de instroom van de opleiding Nederlands te vergroten lopen vanuit het sectorplan Geesteswetenschappen verschillende acties aan universiteiten. Eerder zijn al het actieplan «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» en het Deltaplan voor de Talen dat in 2019 wordt verwacht, genoemd (zie ook mijn antwoord op vraag4. Daarnaast heb ik de KNAW gevraagd om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.
In wet- en regelgeving is vastgelegd dat hoger onderwijsinstellingen die opleiden tot het leraarschap, studenten in de gelegenheid moeten stellen om te voldoen aan de bekwaamheidseisen. Wanneer zij hieraan voldoen, ontvangen zij een getuigschrift van de hoger onderwijsinstelling met daarop vermeld de bevoegdheid die aan het getuigschrift is verbonden. Scholen kunnen iemand tot leraar benoemen als deze met een hoger onderwijsgetuigschrift kan aantonen te voldoen aan de desbetreffende bekwaamheidseisen. Wet- en regelgeving staan de verbreding van opleidingen (bijvoorbeeld Nederlands) dan wel een interdisciplinaire aanpak niet in de weg.
Op dit moment vindt een toekomstverkenning plaats naar het bevoegdhedenstelsel in het vo. Hierin worden gesprekken gevoerd tussen OCW, de sectorraden en de lerarenopleidingen om te bezien of en zo ja, welke wijzigingen op relatief korte termijn nodig zijn. Daarnaast heeft de Onderwijsraad in het recente advies «Ruim baan voor de leraar» gepleit voor een herziening van de kwalificatiestructuur op langere termijn. Of het bevoegdhedenstelsel wordt aangepast, is afhankelijk van de conclusies die hieruit voortkomen. Ik hoop u daarover op hoofdlijnen rond de jaarwisseling te kunnen berichten.
Hoger onderwijsinstellingen die opleiden tot het leraarschap verlenen onderwijsbevoegdheden. De NVAO beoordeelt of de opleiding zo is ingericht dat de studenten kunnen voldoen aan de beoogde leerresultaten en of deze daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Via het curriculum van de opleiding wordt onder andere getoetst of voldaan kan worden aan de bekwaamheidsvereisten.
Nee, dat bedoel ik zeker niet. Mijn antwoord op de eerder door het lid Van der Molen gestelde vraag 5 impliceert op geen enkele wijze dat de leraar die zijn liefde voor het vak op de leerling overbrengt niet zou hoeven voor te bereiden op een eindexamen. Daarnaast is er, zoals bij elk vak, speelruimte voor de docent om zijn eigen accenten te leggen. Met mijn eerdere antwoord heb ik slechts willen aangeven dat betreffende leraren hun leerlingen mogelijk meer kunnen stimuleren om te kiezen voor een studie Nederlands.
Voor zover in het hoger beroepsonderwijs wordt opgeleid voor inhouden die we in het wetenschappelijk onderwijs scharen onder de geesteswetenschappen, gebeurt dat in opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste of tweede graad. Een goed en doelmatig opleidingsaanbod op dat terrein is van groot belang.
Nee ik ben niet van de cijfers geschrokken, maar dat laat onverlet dat ik zou willen dat ze hoger zouden zijn. Het valt op dat het studiesucces voor wo-bacheloropleidingen Nederlandse Taal en Cultuur in vergelijking met andere wo-bacheloropleidingen lager zijn. Het slagingspercentage voor de tweedegraads lerarenopleiding Nederlands aan hogescholen komt overeen met dat voor andere tweedegraads lerarenopleidingen. De voornaamste oorzaak voor de uitval van de tweedegraads lerarenopleiding Nederlands lijkt een verkeerde studiekeuze. Studenten kiezen voor het vak, maar niet voor het leraarschap. Het hogere diplomarendement bij eerstegraads lerarenopleidingen is waarschijnlijk te verklaren, doordat dit een masteropleiding betreft. De studenten zijn dus wat ouder en kiezen meer bewust voor deze opleiding.
Ik wil hierbij benadrukken dat het rendementsdenken niet mag gaan overheersen. De inzet dat studenten zo snel mogelijk een diploma halen, kan voor sommige groepen studenten betekenen dat zij niet meer instromen in het hoger onderwijs of vroegtijdig en onnodig uitvallen. Dit is wat mij betreft niet wat studiesucces zou moeten zijn. Studiesucces zou juist moeten gaan over dat zoveel mogelijk studenten die dit willen en kunnen succesvol in het hoger onderwijs afronden, zeker met een arbeidsmarkt waarin veel vraag is naar hoger opgeleiden.
Studiesucces is een van de afgesproken kwaliteitsthema’s in het akkoord over de kwaliteitsafspraken. Instellingen kunnen ervoor kiezen om voornemens en doelen op het thema studiesucces te formuleren, bijvoorbeeld om dit te verhogen. Daarnaast wil ik de komende periode overleg voeren met betrokken partijen om te komen tot een nieuwe visie op studiesucces, waarbij kansengelijkheid met behoud van de kwaliteit van het onderwijs centraal staat. Deze visie zal onderdeel uitmaken van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs die ik naar verwachting eind 2019 zal presenteren.
Het is mij bekend dat scholen voor maximaal twee jaren een bezitter van een geschiktheidsverklaring tot leraar mogen benoemen. Dit is in onderwijswetgeving vastgelegd. Het uitgangspunt is dat de zij-instromer na het behalen van de geschiktheidsverklaring direct voor de klas staat en met scholing en begeleiding op maat in maximaal twee jaren voldoet aan de bekwaamheidseisen. Daarnaast zijn er andere manieren om bekwaamheid te verwerven zonder concessies te doen aan de noodzakelijke kwaliteit van het kennen en kunnen van de leraar. Zo is het voor personen die meer tijd nodig hebben, mogelijk om een opleiding in voltijd of deeltijd te volgen. Deze wegen worden ook steeds meer op maat aangeboden, zoals korte deeltijdopleidingen en 180 studiepuntenopleidingen voor vwo-opgeleiden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, wil ik met de betreffende hbo-opleidingen nagaan of het gaat om een incidentele of structurele daling van instroom in de hbo-lerarenopleidingen Nederlands. In het verleden zijn er namelijk eerder schommelingen geweest. Daarnaast heb ik op dit moment geen signalen ontvangen dat er een prangend tekort is aan docenten Nederlands. Indien acties nodig blijken te zijn, biedt de landelijke tafel lerarentekort hiervoor een platform.
In de beantwoording op vraag 5 heb ik toegelicht dat voor de universiteiten vanuit het sectorplan Geesteswetenschappen verschillende acties lopen om de instroom te vergroten en heb ik aangegeven dat ik de KNAW gevraagd heb om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.
De Taalunie is onlangs van start gegaan met de zogenoemde veldverkenning, waarin de omvang, effectiviteit en middelen die voor de Nederlandse taal worden ingezet buiten het Nederlands taalgebied worden onderzocht. De resultaten zullen worden gepresenteerd in een rapport aan het Comité van Ministers van de Taalunie tijdens de voorjaarsvergadering 2019 van dat Comité. Vervolgens zal de Kamer via de Interparlementaire Commissie van de Taalunie worden geïnformeerd over dit rapport.
In de beantwoording op de vraag 11 heb ik aangegeven dat verschillende acties uitgevoerd worden om de problematiek te analyseren van de studie Nederlands en met oplossingsrichtingen te komen. Instellingen hebben de vrijheid om hun opleidingen aan te passen en zo aantrekkelijker te worden voor studenten.
De rijksbijdrage wordt inderdaad voor een deel verdeeld op basis van studentenaantallen en diploma’s. Dalende studentenaantallen hebben een negatief effect op de rijksbijdrage per instelling. Instellingen ontvangen de rijksbijdrage echter in de vorm van een lumpsumbedrag. De instellingen hebben de autonomie om zelf te beslissen op welke wijze ze het geld verdelen over faculteiten en afdelingen en waar ze accenten leggen. Ik ben dan ook niet voornemens dit met nader onderzoek te onderbouwen.
Zoals in de beantwoording van vraag 14 aangegeven zijn studentenaantallen deels bepalend voor de omvang van de rijksbijdrage van een instelling. Een bekostigingssystematiek die deels gekoppeld is aan het aantal studenten geeft een prikkel om de voorkeuren van studenten beter te accommoderen in het onderwijs en komt tegemoet aan de hoge kosten die instellingen maken naarmate zij meer studenten hebben. Hiermee zal de bekostigingssystematiek ook deels van invloed zijn op de keuze van het opleidingsaanbod door instellingen. Dus ook de keuze om bij een afname van het aantal studenten aan een tweedegraads lerarenopleiding het opleidingsaanbod hier wel of niet op aan te passen. Maar hoe deze relatie exact is en welke rol de aanwending van de bekostiging daarin speelt kan per hogeschool verschillen.