Ingediend | 27 juni 2018 |
---|---|
Beantwoord | 2 oktober 2018 (na 97 dagen) |
Indieners | Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z12630.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-119.html |
Dergelijke cijfers tonen mede aan hoe belangrijk milieubeleid is.
Deze vergelijking gaat niet op. Het is niet zo dat uitgespaarde kosten voor milieuschade als middelen beschikbaar zouden komen voor energie- en/of klimaatbeleid.
Deze keuze van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) sluit aan bij de door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB) gebruikte Welvaart en Leefomgevingsscenario’s.
In het rapport1 geeft het PBL aan dat bij het rekenen met 1,5 graad Celsius opwarming het schadebedrag hoger zou uitvallen. Daarbij wordt echter geen concreet bedrag genoemd.
Het betreft een minimumprijs. Deze prijs kan ook hoger uitvallen en richt zich overigens op elektriciteitsproducenten en niet de gehele ETS-sector. Bij het bepalen van deze prijs is mede rekening gehouden met de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven en een gelijk Europees speelveld.
Voor zover het klimaatbeleid betreft, zijn we er in geslaagd een absolute daling in de uitstoot van broeikasgassen te bewerkstelligen en een ontkoppeling te realiseren tussen de uitstoot van broeikasgassen en de economische ontwikkeling. Ook voor veel andere milieuvraagstukken geldt dat we een aanzienlijke verbetering hebben gerealiseerd. De emissies van stikstofoxiden (NOx) en fijnstof door het wegverkeer zijn sinds 1990 jaarlijks gedaald en zijn in 2016 meer dan 70% lager dan in 1990. Dit ondanks dat in 2016 het aantal voertuigkilometers 36% hoger is dan in 1990.
Uit de berekeningen van het PBL blijkt dat de monetaire milieuschade in de landbouw vooral veroorzaakt wordt door de uitstoot van ammoniak en methaan en dat de uitstoot hiervan met name gerelateerd is aan de veehouderij.
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyse van de VN-rapporteur.
Het vraagstuk van de verborgen maatschappelijke kosten en onbetaalde of indirect betaalde rekeningen van de voedselproductie en -consumptie staat zowel in Nederland als internationaal steeds sterker in de belangstelling. De Minister van LNV verwijst in dit verband ook graag naar de brief over de accenten in het voedselbeleid, die u op 16 april jl. hebt ontvangen (Kamerstuk 31 532, nr. 193). Het onderwerp is ook meerdere keren in uw Kamer aan de orde gesteld. Over de exacte omvang van de externe kosten zijn de verschillende studies, die hier de afgelopen tijd over zijn verschenen, niet unaniem. Het PBL-rapport geeft ook aan dat onzekerheden over de berekeningen aanzienlijk zijn, onder andere vanwege verschillen in monetaire waardering.
Het is van belang dat de maatschappelijke kosten en baten, maar ook waarden die worden gerealiseerd met de productie van voedsel, transparant en zichtbaar worden gemaakt. Het meerjarenprogramma dat mij voor ogen staat moet meer inzicht in de afwentelingsmechanismen opleveren, evenals wat voor informatie verschillende actoren nodig hebben om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen. Ofwel: hoe kunnen we betrokken partijen stimuleren en in staat stellen om meer duurzame keuzes te maken, zodat er geen kosten meer worden afgewenteld. Dit is true pricing en is een belangrijke doel van het meerjarenprogramma True Pricing, dat de Minister van LNV de komende jaren wil laten uitvoeren.
Wat de gezondheidskosten betreft, zet het kabinet stevig in op het stimuleren van de consumptie van gezonder en duurzaam voedsel. Ook bij de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het de inzet van het kabinet om de middelen, die uit het GLB in Nederland ter beschikking komen, meer te richten op de bijdrage aan de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw en het realiseren van maatschappelijke doelen.
In het streven naar true pricing zijn de volgende fundamentele vragen richtinggevend: 1. hoe hoog zijn de onbetaalde rekeningen c.q. de negatieve externe maatschappelijke effecten van producten (productgroepen); 2.hoe worden kosten in het systeem afgewenteld, wat zijn de mechanismen en 3.wat zijn kansrijke richtingen voor het ontwikkelen van true pricing; wat voor informatie hebben verschillende partijen (bedrijven, burgers en overheid) nodig om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen?
Er is de afgelopen jaren een groot aantal initiatieven en systemen ontwikkeld om meer zicht te kunnen krijgen en geven op externe maatschappelijke kosten en baten van het voedselsysteem. De stap van informatie naar gedragsverandering bij bedrijven en burgers gebeurt evenwel nog onvoldoende.
Zie antwoord vraag 7.
De emissies van ammoniak en methaan zijn gerelateerd aan het houden van dieren en daarmee ook aan het aantal gehouden dieren.
De milieuschade van productieprocessen in het buitenland is niet meegenomen. Er is veel informatie beschikbaar over de diversiteit en de omvang van de externe effecten (zoals klimaat en biodiversiteit) bij de productie van vlees, soja en palmolie voor het buitenland. Er zijn echter geen berekeningen bekend van geaggregeerde milieukosten die voortkomen uit het Nederlandse aandeel in de consumptie van deze producten.
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht. Het feit dat de klimaatefficiëntie van de luchtvaart zich minder sterk ontwikkelt dan die van andere sectoren is geruime tijd bekend. Brandstof is een belangrijke kostenpost voor luchtvaartmaatschappijen. Daarom is decennia lang geïnvesteerd in brandstofefficiëntie. Het wordt steeds moeilijker (en kostbaarder) om verdere reductie van brandstofverbruik en emissies binnen de luchtvaart te realiseren. In andere economische sectoren is dat minder kostbaar. Dat is één van de redenen waarom luchtvaart voor vluchten binnen de EU onderdeel uitmaakt van het EU emissiehandelssysteem (ETS) en dat er per 2021 een mondiaal CO2-compensatie en -reductiesysteem wordt ingevoerd (CORSIA). Dit stelt de luchtvaartsector in staat om rechten te kopen die (goedkopere) emissiereducties representeren van andere organisaties, veelal in andere sectoren. Daarnaast wordt blijvend geïnvesteerd in emissiereductie via technologische, operationele en infrastructurele maatregelen, als ook door de inzet van duurzame alternatieve brandstoffen.
Er zijn uiteenlopende manieren waarop de CO2-emissies van de luchtvaart worden geregistreerd. Daarbij kunnen verschillende onderdelen van een vlucht worden meegenomen, en desgewenst de uitstoot van luchthavens. De keuze voor één van de methoden is afhankelijk van hetgeen inzichtelijk gemaakt moet worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen emissies die nationaal dan wel internationaal plaatsvinden. Het is het vooral van belang dat verschillende informatiebronnen transparant zijn over hetgeen zij rapporteren.
Ook de luchtvaartsector moet bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs. Afgesproken is dat de hiervoor noodzakelijke CO2-emissiereductie wordt gerealiseerd via de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO).
Voor wat betreft het Klimaatakkoord wordt aan de mobiliteitstafel gekeken hoe op nationaal niveau tot innovaties te komen en maatregelen te nemen om CO2-emissies verder te reduceren. Tot slot werkt het kabinet aan een vliegbelasting, bij voorkeur op EU-niveau.
Zie antwoord vraag 13.
Terecht moeten bij een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) de externe effecten zoals de milieuschade worden meegenomen. Dit is duidelijk vastgelegd in de algemene leidraad MKBA uit 2013. Financiële doorrekeningen die geen rekening houden met de maatschappelijke effecten van beleid dienen een ander doel: de directe financiële kosten en baten van een maatregel in beeld brengen.
Een algemene schatting van de milieukosten van microplastics is niet goed te geven. Het handboek milieuprijzen 2017 adviseert voor specifieke situaties op het gebied van toxiciteit geen gebruik te maken van milieuprijzen, maar onderzoek te doen naar verspreiding van toxische stoffen in het milieu, en de effecten op de menselijke gezondheid of de ecosysteemdiensten.
Hierbij laat ik u weten dat ik de door de leden Van Raan, Wassenberg en Ouwehand (allen PvdD) gestelde vragen over de jaarlijkse milieuschade van ruim 37 miljard euro (kenmerk 2018Z12630) niet binnen de gestelde termijn kan beantwoorden. De beantwoording van deze vragen vergt nader interdepartementaal overleg. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.