Ingediend | 21 maart 2018 |
---|---|
Beantwoord | 17 april 2018 (na 27 dagen) |
Indieners | Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
Onderwerpen | organisatie en beleid ouderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z05129.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-1796.html |
Ja. Voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996 kan er een aanvulling op het nabestaandenpensioen bestaan. De betreffende rechten uit bijlage K van het pensioenreglement zijn gaan herleven, doordat de ANW-compensatieregeling bij het ABP vervalt. De rechten uit de bijlage waren sinds de invoering van de ANW-compensatie niet leidend bij het bepalen van de uitkering, maar komen nu dus weer in beeld. Dit element is in een laat stadium van de discussie over de ANW-compensatieregeling naar boven gekomen, waarmee de complexiteit van de ABP-regeling nog eens wordt onderstreept.
Op 19 februari 2018 zijn de sociale partners, waaronder de sector Rijk als werkgever, in de Pensioenkamer er op gewezen dat deze bepaling uit 1996 weer betekenis krijgt door de afschaffing van de ANW-compensatieregeling.
Ja.
Ja.
Ja.
Ja.
Ik acht het gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk dat de sociale partners en de leden van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Zie antwoord op vraag 7.
De casus illustreert dat de ABP-pensioenregeling, waar onder andere verschillende onderdelen van de regeling op elkaar ingrijpen, complex is. Het akkoord van juli 2017 tussen werknemers en werkgevers heeft de complexiteit binnen de regeling verminderd. Een van de stappen die in dat kader is genomen was het afschaffen van de ANW-compensatieregeling. Deze stap was mede ingegeven door het signaal van het ABP-bestuur dat de regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Ja.
Ik kom – zoals in vergelijkbare bewoording aangegeven in de schriftelijke beantwoording van eerdere kamervragen5, en het mondeling overleg met de Kamer van 30 januari 2018 – tot de conclusie dat de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende is geweest. Dit geldt ook voor de zeer late communicatie omtrent de betreffende aanvulling op het nabestaandenpensioen dat kan bestaan voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996. De rechten kunnen immers leiden tot een aanvulling op het nabestaandenpensioen (bovenop de extra rechten die voortkomen uit de verruiming van het partner- en wezenpensioen per 2018).
Ja.
In artikel 5, eerste t/m derde lid, van de Pensioenwet is een aantal bepalingen uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met name genoemd, omdat het onwenselijk is dat deze bepalingen van toepassing zijn op een verzekeringsovereenkomst die is gesloten in het kader van een pensioenovereenkomst. Dit heeft te maken met het bijzondere karakter van pensioenverplichtingen. Werkgever en werknemer sluiten een pensioenovereenkomst, welke zijn uitwerking krijgt in een uitvoeringsovereenkomst die tussen werkgever en pensioenuitvoerder wordt gesloten. Er is derhalve geen directe relatie tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder in de zin van een overeenkomst. Daarnaast is in artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet bepaald dat bepalingen uit titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven als zij strijd opleveren met bepalingen in de Pensioenwet. Artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet is derhalve een restbepaling en voorkomt dat de regels van de Pensioenwet, ook al zijn ze niet genoemd in de eerste drie leden van artikel 5 van de Pensioenwet, doorkruist worden door bepalingen uit de titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In onderhavig geval zijn door werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken gemaakt over de ANW-compensatie. Deze afspraken in het kader van de arbeidsovereenkomst, hebben geresulteerd in afspraken tussen de werkgever en het ABP. De overeenkomst waarin dit resultaat is neergelegd, is een collectieve regeling van de werkgever met het ABP en geen klassieke levensverzekering. De ANW-compensatieregeling is afgeschaft door sociale partners, terwijl tegelijkertijd het nabestaandenpensioen is verruimd. De wijziging van ANW-compensatie in een hoger nabestaandenpensioen is geen eenzijdige actie van een verzekeraar als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en ziet niet op deze situatie waarin werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over (de wijzigingen van) het nabestaandenpensioen. Van een (eenzijdige) opzegging van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, BW is in het geval van de ANW-compensatie bij ABP dan ook geen sprake.
Zie het antwoord op vraag 14.
Nee, «heel precies» is het lastig te beantwoorden gezien de ruime vraagstelling in combinatie met een brede wet als de Pensioenwet. In zijn algemeenheid kan met betrekking tot regels voor een partnerpensioen op risicobasis worden verwezen naar artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet (doorlopende aanspraak op partnerpensioen bij werkloosheid), artikel 56 (behoud aanspraak op partnerpensioen bij onbetaald verlof), en artikel 61, zevende lid en tiende lid, van de Pensioenwet (keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen).
In het geval van de Anw-compensatieregeling uitgevoerd door het ABP is geen sprake van een «opzegging» van het recht op nabestaandenpensioen. Er is door sociale partners andere invulling gegeven aan het recht op nabestaandenpensioen. Daarmee is de situatie van deze vraag niet aan de orde.
Artikel 151 Pensioenwet regelt de verdeling van de toezichttaken van toezichthouders DNB en AFM. De AFM is belast met het gedragstoezicht en DNB met prudentieel en materieel toezicht bij pensioenuitvoerders. De expliciete taakafbakening is nader uitgewerkt in artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze verdeling van toezichtstaken geldt ook voor regelingen met betrekking tot het nabestaandenpensioen, waaronder ANW-compensatie.
De wetgever beoogt een gedeelde verantwoordelijkheid bij de wijziging van een pensioenregeling. De werkgever dient de pensioenuitvoerder te informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over de wijziging. Op deze informatieverplichting zijn de algemene wettelijke verplichte communicatievereisten van toepassing, waarop de AFM toezicht houdt.
Zie het antwoord op vraag 17: sociale partners komen de arbeidsvoorwaarde pensioen, inclusief het nabestaandenpensioen, overeen. Er is dus geen sprake van een eenzijdige opzegging.
Sectoren kunnen geen contract voor een ANW-hiaatverzekering bij het ABP afsluiten, maar zich desgewenst tot de markt richten. De verantwoordelijkheid om al dan niet een ANW-hiaatverzekering aan te bieden ligt bij de werkgevers in de sectoren. Er bestaan daarbij verschillende situaties, mede afhankelijk hoe de betreffende sector georganiseerd is. Zo hebben sommige sectoren een overeenkomst afgesloten waar aangesloten werkgevers gebruik van kunnen maken. De individuele deelnemer heeft vervolgens de keuze om daar – afhankelijk van de persoonlijke situatie en voorkeuren – al dan niet op in te tekenen als de werkgever dit aanbiedt. Andere sectoren hebben er voor gekozen de aangesloten werkgevers vooral te informeren over de aanvullende verzekeringsmogelijkheden. Wanneer de sector slechts 1 werkgever heeft, kan een aanvullende verzekering direct aan de werknemers van de sector worden aangeboden. Sommige sectoren hebben (nog) geen aanvullende verzekering gefaciliteerd.
Met het verlengen van de coulanceregeling, hebben de deelnemers tot 1 mei 2018 de tijd gekregen wanneer zij zelf een aanvullend verzekeringsproduct willen afsluiten. Dit acht ik een redelijke termijn. Een eventueel verzekeringsaanbod via de werkgever kan bij die keuze worden betrokken.
Ja. Voor deelnemers die vóór 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor voor 1 mei 2018 niet, of alleen tegen meer dan twee maal de basispremie, aanvullend kunnen verzekeren (en dit tijdig aantonen bij het ABP), geldt een uitzondering in vorm van de zogenoemde coulanceregeling. In dat geval kan voor de partner ook na 1 mei 2018 het recht op ANW-compensatie blijven bestaan volgens de oude voorwaarden. De looptijd van deze coulanceregeling is beperkt tot 1 mei 2023. Dit betekent dat de partner alleen recht kan hebben op ANW-compensatie als de deelnemer overlijdt voor 1 mei 2023. Op 1 mei 2023 wordt de coulanceregeling beëindigd, maar is er mogelijk wel recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996.
Normaliter kan een ongeneeslijk zieke geen overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Dat zal ook over vijf jaar niet het geval zijn. De situatie is dan wel anders. Tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling staat immers een verbetering van het partner- en het wezenpensioen per 2018.
Ik begrijp uw zorg maar deel uw mening niet. Ik ben ook niet bereid het ABP te verzoeken deze vijfjaarstermijn te schrappen. De ANW-compensatieregeling bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANW-compensatieregeling bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen. Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z. voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers).
Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling (zie antwoord op vraag 9), moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar, waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Kabinetswerkgevers zullen bij deze evaluatie vinger aan de pols houden. Zoals aangegeven bij vraag 24, staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een verbetering van het partner- en wezenpensioen.
Deelnemers (dus ook gepensioneerden die een partner hebben jonger dan de AOW-leeftijd) die voor 1 mei 2018 door een verzekeraar geweigerd worden, of alleen verzekerbaar zijn tegen een premie die gelijk of hoger is dan 2x de basispremie van een verzekeraar kunnen aanspraak maken op de coulanceregeling. Daarnaast geldt dat gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen kan bestaan.
Nee. De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie.
Bij een wijziging van de pensioenovereenkomst ziet de AFM erop toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd (zie antwoord bij vraag 19). Het pensioen is een ketenverantwoordelijkheid waarbij meerdere partijen betrokken zijn. De sociale partners hebben hun verantwoordelijkheid en rol bij het vormgeven van een nieuw pensioencontract en bij de wijzigingen van pensioenregeling. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de (gewijzigde) regeling en de informatieverstrekking over de wijziging na het genomen besluit door sociale partners. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Het is goed dat werknemers en werkgevers in juli 2017 een breed akkoord hebben gesloten over de ABP-pensioenregeling, waarbij onder andere de complexiteit binnen de pensioenregeling is verminderd. Niettemin zijn de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende geweest. Dit geldt, helaas, ook voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen, waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst. Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.
De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk toegestuurd.