Ingediend | 1 februari 2018 |
---|---|
Beantwoord | 14 maart 2018 (na 41 dagen) |
Indiener | Helma Lodders (VVD) |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z01653.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-1434.html |
Eind 2017 waren er 3,1 miljoen openstaande belastingvorderingen, waarvan 2,0 miljoen werden ingevorderd (aanmaning, dwangbevel, etc.) en 0,4 miljoen in een betalingsregeling zaten. De overige 0,7 miljoen waren recente vorderingen, waarvan de betalingstermijn nog niet verstreken was, of vorderingen waartegen bezwaar of beroep was aangetekend. In 2017 zijn 180.000 vorderingen afgeboekt als zijnde oninbaar, o.a. vanwege faillissement en onvermogen.
Voor de onder IV in de 20e halfjaarsrapportage opgenomen tabel is hieronder een uitsplitsing opgenomen voor de waarden eind 2017. De achterstand invordering ziet daarbij op de vorderingen waarbij de belastingplichtige een betalingsachterstand heeft. De indicator inning invorderingsposten geeft aan welk deel van deze invorderingsposten binnen een jaar wordt geïnd.
Achterstand invordering
Inning invorderingsposten
Totaal
2,7%
54,5%
Loon- en inkomensheffing
2,0%
59,2%
Omzetbelasting
4,6%
55,6%
Vennootschapsbelasting
3,0%
26,8%
Overig
3,8%
58,2%
De reden van de betalingsachterstand is dat belastingplichtigen niet tijdig aan hun betalingsverplichtingen kunnen of willen voldoen.
In de periode 2010–2015 werd circa 0,6 tot 0,7% van de vorderingen afgeboekt als oninbaar. De laatste jaren worden minder vorderingen afgeboekt, vanwege de introductie van het zogenoemde dynamisch monitoren. Dit betekent dat vorderingen veel langer worden gevolgd op mogelijk nieuwe verhaalsmogelijkheden en dat derhalve terughoudend met de afboeking wegens oninbaarheid wordt omgegaan. In 2016 en 2017 werd circa 0,2 tot 0,3% afgeboekt. Het aantal als oninbaar afgeboekte vorderingen daalde daardoor van circa 660.000 in 2013 naar ongeveer 180.000 in 2017. Daarbij ging het om respectievelijk € 1,4 miljard in 2013 en € 0,5 miljard in 2017.
Absoluut zijn de afboekingen bij de loon- en inkomensheffing en de omzetbelasting het hoogst. Samen zijn zij goed voor circa 80% van het wegens oninbaarheid afgeboekte bedrag. De grote omvang is gerelateerd aan de hoge opbrengsten die deze belastingen hebben.
Relatief zijn de als oninbaar afgeboekte bedragen bij de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting het hoogst. Bij deze belastingen is er een relatief hoog inningsrisico bij faillissementen.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Het reguliere invorderingsproces vangt aan na het verstrijken van de betalingstermijn. De eerste stap is het verzenden van een aanmaning. Daarna volgt de betekening van het dwangbevel. Voor de gevallen waarin verhaalsmogelijkheden voorhanden zijn wordt bij voortdurende niet-betaling een verhaalsbeslag gelegd, al dan niet in vereenvoudigde vorm. Stappen die vooraf worden gezet («nudgen») zijn het geven van een betalingskorting bij het in een keer betalen van voorlopige aanlagen IB of VPB, het verzenden van een kosteloze betalingsherinnering, het aanbieden van laagdrempelige betalingsregelingen, telefonische benadering van belastingschuldigen met een nieuwe betalingsachterstand en het aanbieden van de mogelijkheid bedragen te storten op een zogenaamde g-rekening teneinde aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van de opdrachtnemer in de toekomst te voorkomen. In het geval van structurele betalingsproblemen bij ondernemingen worden invorderingsmaatregelen genomen die ertoe kunnen leiden dat de onderneming wordt beëindigd. Om oninbaarheid te voorkomen is het van belang dat belastingaanslagen tijdig worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een voorlopige aanslag, en dat invorderingsmaatregelen tijdig worden getroffen. Om afboeking te voorkomen kunnen ook derden aansprakelijk worden gesteld voor niet betaalde belastingschulden. In het invorderingsproces maakt de Belastingdienst geen gebruik van externe capaciteit.
De Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders (hoofdstuk 60) behelst richtlijnen over het oninbaar lijden van belastingschulden1. Centraal daarbij staat dat een belastingschuld pas oninbaar mag worden geleden als alle invorderingsmogelijkheden zijn uitgeput dan wel als invorderingsmaatregelen redelijkerwijs achterwege moeten blijven. Dat laatste geldt ook voor restbedragen. Drempelbedragen worden niet gehanteerd omdat die belastingschuldigen zouden kunnen uitlokken om belastingschulden niet volledig te betalen.
Een belastingaanslag wordt pas oninbaar geleden nadat is vastgesteld dat alle verhaalsmogelijkheden zijn uitgeput dan wel dat invorderingsmaatregelen redelijkerwijs achterwege moeten blijven. Pogingen om zo’n aanslag alsnog te innen moeten tegen die achtergrond worden beoordeeld. Hoeveel de kosten van de invordering bij de verschillende belastingen belopen is niet bekend. In zijn algemeenheid zij erop gewezen dat de kosten van de invordering door de Belastingdienst worden gedekt door de kosten die aan belastingschuldigen in rekening worden gebracht op grond van de Kostenwet Invordering rijksbelastingen.