Ingediend | 10 januari 2018 |
---|---|
Beantwoord | 12 maart 2018 (na 61 dagen) |
Indiener | Elbert Dijkgraaf (SGP) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | dieren landbouw natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z00115.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-1413.html |
Ja.
Het is aan het CBb om te bepalen hoe het invulling geeft aan zijn rechtsprekende taak.
Naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest is in de periode vanaf de tweede helft van de jaren »90 van de vorige eeuw veelvuldig onderzoek gedaan. Naast de door de vraagsteller genoemde onderzoeken2 zijn ook meerdere andere onderzoeken3 betrokken bij de onderbouwing.
Bijlage E onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beschrijft de prestatiekenmerken van de bemonsteringsapparatuur voor bemonstering van drijfmestsoorten. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan.
In het rapport Imag I is voor varkensdrijfmest bij bemonstering tijdens laden met een zijbuisapparaat een nauwkeurigheid vastgesteld van 7%, ruim binnen de toegestane toevallige afwijking van 15%. Er is in Imag I geen systematische onderschatting geconstateerd. Uit Imag II volgde dat er bij bemonstering van drijfmest bij het lossen sprake kan zijn van een systematische onderschatting van droge stof en fosfor. Bij bemonstering bij het laden werd geen systematische afwijking gevonden. Op grond van de uitkomst van Imag II is het sinds 1 januari 2003 verplicht om te bemonsteren bij het laden van een vracht drijfmest.
Na Imag II is nog een onderzoek uitgevoerd naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest (zie rapport 8 in het antwoord op vraag 3). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd: «De nauwkeurigheid van de huidige bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voldoet ruimschoots aan de wettelijk toegestane marge van 15%.»
De basis voor de bepaling van de voorraad dierlijke mest staat in artikel 68 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Voor het bemonsteren van een mestkelder heeft RVO.nl een eenvoudige handleiding die bedrijven kunnen volgen om de hoeveelheid te bepalen.4 Voor het bepalen van het fosfaatgehalte en het stikstofgehalte moet gebruik gemaakt worden van de best beschikbare gegevens. Daarnaast is het van belang de mestkelder zo goed mogelijk te mixen of op meerdere plaatsen te bemonsteren.
De veronderstelling dat het onmogelijk is om de voorraad vast te stellen onderschrijf ik derhalve niet. Belangrijk is dat de veehouder kan laten zien hoe de voorraad zo nauwkeurig mogelijk is bepaald.
Zie antwoord vraag 6.
Fosfaat en stikstof dienen volgens artikel 14 beiden verantwoord te worden en de NVWA en RVO.nl handhaven dit. Verantwoording dient dus gegeven te worden op basis van zowel fosfaat als stikstof.
Van de ondernemers die een boete krijgen wordt het type bedrijf niet apart geregistreerd. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Ik verwijs naar mijn brief van 18 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 247) waarin ik uitvoerig ben ingegaan op de naleving van wet- en regelgeving voor mest en de rol van het boetebeleid daarin. Het aangeven van het verschil tussen de opgelegde boetebedragen en de geïnde boetebedragen vergt een individuele doorlichting van alle zaken. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, is de nauwkeurigheid van de bemonsteringsapparatuur voldoende bepaald. De veehouder kan voor de bepaling van de voorraad de methode van RVO.nl volgen. Het aanpassen van gegevens om een kloppende administratie te verkrijgen is fraude. Een dergelijk handelwijze wordt gesanctioneerd.
Derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen, namelijk ringonderzoek en een steekproef (paragraaf 6.4. van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Het ringonderzoek is bedoeld voor de laboratoria om de kwaliteit van de analyses van hun laboratorium te bewaken. Uit de uitkomsten van het beperkte aantal ringtesten kan geen betrouwbare indicatie van bandbreedte van de analyses van de drijfmestmonsters afgeleid worden.
De NIR-techniek lijkt een veelbelovende ontwikkeling, maar de betrouwbaarheid van deze techniek voor de meting van met name fosfaatgehalten moet nog afdoende blijken voordat de NIR-techniek kan dienen als verantwoordingsinstrument. Bij een proef waarbij de NIR-meting op dezelfde momenten heeft plaatsgevonden als de monstermomenten bij automatische bemonstering is die betrouwbaarheid niet afdoende gebleken.
Indien uit (praktijk)onderzoek blijkt dat een andere toepassing van NIR, bijvoorbeeld met een reeks van metingen, leidt tot een verbetering in het algemeen (snelheid, fraudebestendigheid etc.) ben ik bereid NIR als verantwoordinginstrument toe te laten. Vooraf zal ik dan door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet volgens vooraf vastgestelde criteria laten toetsen of er sprake is van verbetering in het algemeen.
Op 10 januari 2018 heeft lid Dijkgraaf (SGP) Kamervragen gesteld over de verantwoordingsplicht op basis van artikel 14 van de Meststoffenwet (kenmerk 2018 Z00115). Vanwege de technische inhoud van de vragen en afstemming met derden kunnen de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.