Ingediend | 15 december 2017 |
---|---|
Beantwoord | 27 december 2017 (na 12 dagen) |
Indiener | Lammert van Raan (PvdD) |
Beantwoord door | Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z18188.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-794.html |
Ja. Ik heb uw Kamer op 12 december 2017 een brief gestuurd3, waarin ik reageer op de berichtgeving van de NOS. Diverse leden van uw Kamer hadden mij tijdens de regeling van werkzaamheden op woensdag 6 december jl. om een dergelijke brief verzocht.
Nederland heeft samen met de andere 27 lidstaten van de Europese Unie (EU) op 5 december 2017 de EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties bekrachtigd. Ik ga ervan uit dat de heer Van Raan deze lijst bedoelt met «een zwarte lijst van belastingparadijzen».
Ja. Deze criteria zijn daarom ook gebruikt voor het toetsen van derde landen bij het opstellen van de Europese lijst met non-coöperatieve jurisdicties.
De EU-Gedragscodegroep heeft 92 derde landen getoetst aan drie hoofdcriteria en verschillende subcriteria. Hieronder volgt een omschrijving van de criteria op hoofdlijnen:
Voor een geloofwaardige lijst vind ik het van belang en vanzelfsprekend dat EU-lidstaten aan de criteria voldoen waaraan ze derde landen toetsen. Anders zou dit de geloofwaardigheid van deze EU-lijst ondermijnen. De EU-lidstaten hebben daarom criteria gekozen die objectieve internationale en/of EU-standaarden zijn, waaraan EU-lidstaten zelf ook voldoen. Voor de EU-lidstaten gelden zelfs nog strengere normen. EU-lidstaten hebben zich bijvoorbeeld niet alleen gecommitteerd aan de minimumstandaarden van het BEPS-project, maar hebben zich door middel van de richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) ook gecommitteerd aan uitkomsten van het BEPS-project die voor derde landen niet gelden als een minimumstandaard en waar de derde landen dus ook niet aan zijn getoetst in het kader van de EU-lijst.
Nederland hoort niet thuis op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties, omdat Nederland voldoet aan alle EU-standaarden in het kader van de EU-lijst en zal ook de strengere normen die gelden voor de EU-lidstaten voortvarend en verdergaand dan de EU-minimumstandaarden in de richtlijnen implementeren. Om die reden hoort Nederland ook niet thuis op de lijst waar de landen worden genoemd die zich hebben gecommitteerd om zo spoedig mogelijk alsnog te voldoen aan de EU-standaarden. Nederland voldoet daar immers al aan. Gelet hierop is het niet zinvol om Nederland nog door een externe partij te laten toetsen aan deze criteria. In mijn brief van 12 december 20179 heb ik aangegeven dat ik mij niet herken in het beeld dat wordt geschetst in recente berichtgeving dat Nederland niet coöperatief zou zijn in EU-verband. Ook daarom zie ik geen aanleiding om Nederland als «niet-coöperatief» aan te merken.
Er is geen verband tussen de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië en de (criteria van de) EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Voor nadere informatie over de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië verwijs ik u naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 maart 2013.10
Zie antwoord vraag 3.
In EU-verband heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties. Een effectieve EU-lijst is een belangrijke stap in de strijd tegen belastingontwijking, omdat daardoor steeds meer landen wereldwijd aan dezelfde standaarden zullen voldoen. Bij een effectieve EU-lijst horen naar mijn mening ook een of meer tegenmaatregelen. In discussies over tegenmaatregelen heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van tegenmaatregelen, maar tevens aangegeven dat enige flexibiliteit daarbij gewenst is, zodat lidstaten de voor hun wetgeving meest effectieve maatregel kunnen invoeren.
In EU-verband zijn zowel fiscale als niet-fiscale tegenmaatregelen overeengekomen. Een van deze niet-fiscale tegenmaatregelen is dat in het EFSD (European Fund for Sustainable Development) een link wordt gelegd met de EU-lijst. Voor een zo effectief mogelijke lijst van non-coöperatieve jurisdicties vind ik het belangrijk dat er verschillende typen tegenmaatregelen kunnen worden genomen. Dat bepaalde maatregelen financiële consequenties hebben voor een derde land maakt dat deze ook gericht effect kunnen sorteren. Omdat de tegenmaatregelen nadelig kunnen zijn voor landen, vind ik het belangrijk dat als een land zich alsnog committeert aan de EU-standaarden, het ook snel van de lijst moet worden gehaald.
EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd om ten minste één van de drie overeengekomen administratieve tegenmaatregelen toe te passen of in te voeren. De overeengekomen administratieve tegenmaatregelen zien vooral op verscherpt toezicht door een EU-lidstaat op belastingplichtigen, waarvan een land van de EU-lijst voorkomt in een fiscale structuur die ook die EU-lidstaat raakt. EU-lidstaten zijn ook een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. EU-lidstaten zijn niet verplicht één van deze tegenmaatregelen in te voeren. Ik verwacht dat gedurende 2018 verder zal worden gesproken over de invulling van de tegenmaatregelen. Ik ben voorstander van het overeenkomen van verdere tegenmaatregelen in EU-verband. Aangezien deze maatregelen in 2018 nog nader zullen worden uitgewerkt in EU-verband, is het nu nog te vroeg om aan te geven welke van de nu nog optionele tegenmaatregelen voor Nederland het meest effectief en uitvoerbaar is. Ik heb u eerder toegezegd dat ik in februari 2018 een afzonderlijke brief aan uw Kamer zal sturen waarin ik u uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal ik ook nader ingaan op tegenmaatregelen.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
In het verleden hebben mijn ambtsvoorgangers bij herhaling aangegeven dat belastingontwijking een mondiaal vraagstuk is dat om mondiale oplossingen vraagt.12 Om deze reden heeft Nederland altijd actief meegewerkt aan maatregelen tegen belastingontwijking die in het verband van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn uitgewerkt. Ook is aangegeven dat Nederland erop inzet om maatregelen tegen belastingontwijking in hard law vast te leggen, omdat dit zorgt voor een gelijk speelveld en voor duidelijkheid vooraf.13
De Europese Unie voorziet in het juridische instrumentarium om maatregelen in hard law vast te leggen in de vorm van richtlijnen. De OESO kent dergelijk juridische instrumenten niet. Om deze reden heeft Nederland ervoor gepleit om de OESO-afspraken zoveel mogelijk in EU-richtlijnen vast te leggen. Nederland heeft altijd aangegeven dat voor het waarborgen van een gelijk mondiaal speelveld zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de in de OESO gemaakte afspraken. Er is derhalve geen sprake van het pleiten van een wereldwijde richtlijn in plaats van EU-wetgeving, zoals de vraag suggereert, maar van wereldwijde afspraken die wat Nederland betreft zouden moeten worden vastgelegd in EU-wetgeving.
Deze inzet komt onder meer tot uiting in de EU-richtlijnen voor country-by-country reporting tussen belastingdiensten14 en voor automatische uitwisseling van informatie over rulings15 en in de EU-richtlijnen met maatregelen tegen belastingontwijking (ATAD1)16 en tegen hybridemismatches17. Bij al deze EU-richtlijnen heeft Nederland erop ingezet om de richtlijnen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO.
Vanzelfsprekend nemen Malta, Cyprus, Luxemburg en Ierland net als Nederland deel aan de vergaderingen in het kader van de EU. Daarnaast vindt ook los van deze vergaderingen geregeld contact plaats met vertegenwoordigers van deze EU-lidstaten, maar Nederland onderhoudt evenzo contact met vertegenwoordigers van alle andere EU-lidstaten. Het beeld dat Nederland met de vier genoemde lidstaten behoort tot een coalition of the unwilling van landen die op verschillende dossiers die betrekking hebben op belastingontwijking dwarsliggen en die onderling afspreken wie welk dossier blokkeert, herken ik niet. De feiten zijn dat de afgelopen jaren een groot aantal richtlijnen is vastgesteld met maatregelen die transparantie vergroten en belastingontwijking tegengaan. Hiervoor was de unanieme steun van alle lidstaten noodzakelijk.
In aanloop naar de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties is er veel contact geweest tussen de EU-Gedragscodegroep en de landen die werden beoordeeld. De 92 landen zijn verschillende malen aangeschreven. Eerst om ze te informeren dat ze werden beoordeeld en vervolgens zijn de landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen werd geconstateerd, geïnformeerd over deze afwijking. Deze landen zijn uitgenodigd zich alsnog te committeren aan de EU-standaarden. Nederland is in de periode voorafgaand aan de vaststelling van de EU-lijst nauwelijks benaderd door derde landen, waarschijnlijk omdat duidelijk was voor derde landen dat ze zich vooral tot de EU-Gedragscodegroep moesten wenden om zich te committeren aan de EU-standaarden. Wel heeft Nederland zelf contact opgenomen met vertegenwoordigers van Aruba en Curaçao om het belang te benadrukken zich aan de EU-standaarden te committeren.
Deze vraag heeft betrekking op de implementatiedatum van de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2). Over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het voorstel voor deze richtlijn en het Nederlandse verzoek voor een latere implementatiedatum is uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld.18 Ik heb deze gedachtewisseling samengevat in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.19
Ook bij de kabinetsvoornemens in het kader van de dividendbelasting (het afschaffen van de dividendbelasting en de gelijktijdige invoering van een bronheffing op dividenden in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions) is sprake van een inhoudelijke afweging. Over deze voornemens – overigens met een beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2020 in plaats van 2019 – wil het kabinet graag verder spreken als een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
De CV/BV-structuur is een structuur waarmee uitstel van belastingheffing kan worden bereikt door het gebruik van een hybride lichaam, dat wil zeggen dat landen het lichaam fiscaal verschillend kwalificeren. Het opheffen van deze zogenoemde mismatch vergt wetswijziging. Ingevolge de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2) verliezen dergelijke structuren hun fiscale aantrekkelijkheid. ATAD2 schrijft voor dat de maatregelen ter bestrijding van hybridemismatches met ingang van 1 januari 2020 geïmplementeerd dienen te zijn. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het conceptwetsvoorstel ter implementatie van ATAD2. Deze wetgeving is technisch zeer complex (met ATAD2 worden ook meer hybride structuren bestreden dan alleen de genoemde CV/BV-structuur) en het kabinet acht internetconsultatie daarom wenselijk. Met de in EU-verband afgesproken datum van 1 januari 2020 is internetconsultatie ook mogelijk. Vooralsnog wordt verwacht in de loop van 2018 te starten met het consulteren van het conceptwetsvoorstel om het voorstel begin 2019 aan uw Kamer aan te kunnen bieden, zodat er voldoende tijd is voor een gedegen behandeling van het wetsvoorstel.
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Het is dus niet zo dat voor de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik» al op voorhand zal worden aangesloten bij de onlangs binnen de EU vastgestelde lijst met non-coöperatieve belastingjurisdicties. Over de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik», als ook van de percentages van de bronheffingen, komt het kabinet verder met uw Kamer te spreken zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Zie antwoord vraag 13.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
De meeste landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen is geconstateerd, hebben zich alsnog gecommitteerd aan de EU-normen om te voorkomen dat ze op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties zouden worden geplaatst. Voor een geloofwaardige EU-lijst is het van groot belang dat gedurende 2018 zorgvuldig wordt getoetst of deze landen hun toezegging ook daadwerkelijk nakomen. Indien landen deze toezegging niet voldoende of niet tijdig nakomen, zal ik mij ervoor inzetten dat deze landen alsnog op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties worden geplaatst.