Ingediend | 12 december 2017 |
---|---|
Beantwoord | 22 januari 2018 (na 41 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z17720.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-928.html |
Ja.
Het bericht in het Financieele Dagblad betreft een maatregel die per 1 januari 2019 ingaat. De maatregel heeft tot doel te voorkomen dat buitenlandse belastingplichtigen via de loonbelasting het belastingdeel van heffingskortingen2 ontvangen, waarop zij in de inkomstenbelasting geen recht hebben. De circa 350.000 buitenlandse belastingplichtigen die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn, hoeven daardoor deze heffingskortingen vanaf 2019 niet via de inkomstenbelasting terug te betalen. Alleen de circa 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen hebben recht op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Zij kunnen deze heffingskortingen via de aangifte inkomstenbelasting achteraf te gelde maken. Maar zij kunnen de heffingskortingen na het invullen van het programma voorlopige aanslag ook via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting gedurende het kalenderjaar te gelde maken. Dit geldt ook voor inwoners van Duitsland die in Nederland werken.
In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is er echter voor gekozen om bij buitenlandse belastingplichtigen waarbij nog niet eerder is vastgesteld dat zij kwalificerende buitenlandse belastingplichtige waren (zogenoemde «nieuwe» gevallen), de heffingskortingen niet via een voorlopige aanslag gedurende het lopende kalenderjaar uit te betalen. Is echter voor één jaar vastgesteld dat iemand een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is en de omstandigheden (waaronder bijvoorbeeld het dienstverband) niet zijn gewijzigd, dan kan de heffingskorting vervolgens via de voorlopige aanslag in daaropvolgende jaren tijdens het lopende jaar worden uitbetaald. Op die manier kan vanaf 2019 even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is. Voorlopige aanslagen kunnen automatisch worden gecontinueerd. De aanvraag hoeft dus niet elk jaar opnieuw te worden gedaan.
Belastingverdragen hebben als doel om op basis van wederkerigheid dubbele heffing van belasting te vermijden en het ontgaan van belastingheffing te voorkomen. Deze doelen worden bereikt door afspraken te maken over de verdeling van heffingsrechten, over antimisbruikbepalingen en over administratieve bijstand. Belastingverdragen staan in beginsel niet in de weg aan het afzien van heffing of het verlenen van heffingskortingen.
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag twee is aangegeven, kunnen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, waaronder Duitse belastingplichtigen, hun recht op heffingskortingen gedurende een jaar te gelde maken via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Zoals gezegd kan daardoor even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is.
In «nieuwe» gevallen kan echter niet direct via een voorlopige aanslag rekening worden gehouden met de heffingskortingen. Pas na afloop van een jaar kunnen zij de heffingskortingen via de definitieve aanslag inkomstenbelasting te gelde maken, omdat bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht niet kan worden vastgesteld of aan de eisen voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht wordt voldaan (zoals of in dat jaar minimaal 90% van het wereldinkomen in Nederland wordt belast) en op welke heffingskortingen recht bestaat. In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is het daarom niet wenselijk om direct de heffingskortingen te effectueren via een voorlopige aanslag. Hiermee wordt voorkomen dat belastingplichtigen heffingskortingen ontvangen waarvan achteraf blijkt dat er geen recht op bestaat.
Tijdens de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2018 is aangegeven dat inwoners van België direct bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht een voorlopige aanslag inkomstenbelasting kunnen aanvragen. Dit hangt samen met de in het belastingverdrag met België opgenomen specifieke non-discriminatiebepaling. Op grond daarvan hebben inwoners van België waarvan inkomen onder het verdrag ter heffing aan Nederland is toegewezen recht op een pro rata parte aftrek van persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, waaronder bepaalde heffingskortingen. Voor inwoners van België is voor het recht op die heffingskortingen dus niet relevant of ze kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn. Om uitvoeringstechnische redenen is vervolgens in een besluit3 goedgekeurd dat heffingskortingen niet pro rata parte, maar volledig kunnen worden verleend. Daarvoor is dus niet relevant welk deel van het wereldinkomen in Nederland mag worden belast. Tegen deze achtergrond is er geen beletsel heffingskortingen waar zij op grond van het verdrag recht hebben al gedurende het eerste jaar dat zij inkomen uit Nederland verkrijgen via een voorlopige aanslag te verlenen.
Een verdragswijziging is strikt genomen niet noodzakelijk om inwoners van Duitsland al bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht de heffingskortingen direct per voorlopige aanslag te laten verzilveren. Door dit toe te staan zou het effect van de maatregel, zoals hiervoor beschreven, echter deels ongedaan gemaakt worden. Bovendien zou een uitzondering voor inwoners van Duitsland gepaard gaan met precedentwerking. Om dat te voorkomen zou een verdragswijziging nodig zijn om inwoners van Duitsland die «nieuwe» gevallen zijn, net als inwoners van België, toe te staan de heffingskortingen eerder via een voorlopige aanslag te kunnen laten effectueren. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 615, nr. 5) in het kader van de parlementaire goedkeuring van het belastingverdrag met Duitsland is aangegeven heeft Nederland zo'n specifieke bepaling als voor België geldt voorgesteld aan Duitsland, maar Duitsland bleek niet bereid deze bepaling op te nemen.
Zie antwoord vraag 4.
Die mening deel ik niet. Het non-discriminatieartikel uit het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland, dat grotendeels in lijn is met het overeenkomstige artikel in het OESO-modelverdrag, is bedoeld om ongelijke behandeling op grond van specifieke criteria te voorkomen. Het voor deze vraag relevante eerste lid verbiedt discriminatie naar nationaliteit. Op basis hiervan mag een land bij de belastingheffing geen onderscheid maken tussen belastingplichtigen op basis van hun nationaliteit. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de belastingplichtigen zich voor het overige (dus wat betreft andere omstandigheden dan hun nationaliteit) in dezelfde omstandigheden bevinden, in het bijzonder met betrekking tot hun woonplaats. Het eerste lid van het non- discriminatieartikel uit het belastingverdrag met Duitsland staat dus niet in de weg aan een onderscheid in fiscale behandeling tussen binnenlandse- en buitenlandse belastingplichtigen. Hiermee is de maatregel op grond waarvan het belastingdeel van andere heffingskortingen dan van de arbeidskorting, kort gezegd, niet meer via de loonbelasting kan worden geëffectueerd niet in strijd met het doel van deze bepaling. Voor de goede orde merk ik daarbij op dat inwoners van Duitsland met de Duitse nationaliteit bij toepassing van deze regel niet anders behandeld worden dan inwoners van Duitsland met de Nederlandse nationaliteit.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2018 in de Eerste Kamer op 12 december4 heb ik de toezegging gedaan deze groep actief aan te schrijven over de gevolgen van deze maatregel. De Belastingdienst zal in het laatste kwartaal 2018 de groep aanschrijven zoals die op dat moment bekend is. De betrokkenen kunnen dan nog tijdig voor 2019 hun voorlopige aanslag aanpassen. Verder heb ik aangegeven dat ook de werkgever zal worden ingeschakeld bij de informatievoorziening.
Zie antwoord vraag 9.
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die recht op de heffingskortingen houden, hebben vanwege hun belastingplicht vaak al een aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. De toename van het aantal aangiften zal naar verwachting daarom gering zijn. Voor de voorlopige aanslag ligt dat anders. Slechts een deel van de totale groep van ca. 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen heeft op dit moment een voorlopige aanslag, bijvoorbeeld omdat zij hypotheekrente aftrekken of winst uit onderneming genieten. Bij 20.000 van deze kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is er in 2017 sprake van een automatisch gecontinueerde voorlopige aanslag. De toename van het aantal voorlopige aanslagen wordt ingeschat op maximaal 45.000.
Eind 2017 hadden 46.153 aangiften inkomstenbelasting 2015 van mensen die aangeven kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te zijn nog niet tot een voorlopige of definitieve aanslag geleid. Deze aangiften zijn deels vanwege het niet indienen van de inkomensverklaring (circa 18.000 gevallen) nog niet afgehandeld, deels vanwege controle op het kwalificeren (circa 6.000 gevallen) en in de overige gevallen vanwege risico’s die losstaan van het kwalificeren.
Op 12 december 2017 heeft het lid Omtzigt schriftelijke vragen gesteld over het bericht «Belastingwijziging benadeelt grensarbeiders uit België en Duitsland». Hierbij deel ik u mee dat deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord kunnen worden. De beantwoording van deze vragen vergt nadere afstemming. Ik streef ernaar de vragen medio januari 2018 te beantwoorden.