Ingediend | 30 oktober 2017 |
---|---|
Beantwoord | 4 december 2017 (na 35 dagen) |
Indiener | Farid Azarkan (DENK) |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financieel toezicht financiën organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z14389.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-590.html |
Ja.
In het krantenbericht wordt verwezen naar een publicatie van het Institute on Taxation and Economic Policy (ITEP)2. Voor deze publicatie heeft ITEP de dochtermaatschappijen geteld die de Amerikaanse bedrijven die zijn opgenomen in de Fortune 500-lijst hebben in vijftig specifieke landen, waaronder Nederland.3 ITEP komt op basis hiervan tot de conclusie dat Nederland, Singapore, Hongkong, Luxemburg en Zwitserland van de vijftig onderzochte landen de landen zijn waarin de meeste Fortune 500-bedrijven ten minste één dochtermaatschappij hebben.4 Volgens ITEP heeft meer dan de helft van de bedrijven op de Fortune 500-lijst een dochtermaatschappij in Nederland.5 Ik heb geen zelfstandig onderzoek gedaan naar deze cijfers en kan dus niet aangeven of deze kloppen.
Uit de publicatie blijkt niet dat ITEP specifiek heeft onderzocht om welke redenen de Fortune 500-bedrijven een dochtermaatschappij in Nederland hebben. Nederland heeft altijd ingezet op het hebben van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor ondernemers, waar zowel fiscale als niet-fiscale factoren aan bijdragen. Vanwege onze open, op internationale handel gerichte economie en vanwege het belang van de buitenlandse markt voor Nederlandse ondernemers heeft het Nederlandse fiscale systeem van oudsher een internationale focus. Ook voor Amerikaanse bedrijven kan Nederland voor uiteenlopende bedrijfsmatige activiteiten een aantrekkelijke vestigingslocatie zijn, zoals bijvoorbeeld voor Europese hoofdkantooractiviteiten.
Op het onderzoek van CORPNET, waaraan onderzoeker Heemskerk heeft bijgedragen, is mijn ambtsvoorganger bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer ook ingegaan.6 Ik sluit me aan bij de in die antwoorden gedane constatering van mijn ambtsvoorganger dat de internationale focus van ons fiscale systeem en de verschillen tussen nationale belastingstelsels ook een keerzijde hebben. Zo is het verleidelijk gebruik te maken van het Nederlandse systeem en onze verdragen in gevallen waarvoor deze eigenlijk niet bedoeld zijn. Mede om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het BEPS-project van de OESO/G20 en geeft Nederland op verschillende manieren gevolg aan de eindrapporten. Daarnaast zal Nederland deze kabinetsperiode de maatregelen uit de EU-richtlijnen tegen belastingontwijking ATAD 1 en ATAD 2 implementeren en een bronbelasting invoeren op dividend, rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties. Hiermee wil het kabinet het onaantrekkelijker maken om Nederlandse vennootschappen om voornamelijk fiscale motieven te gebruiken in een internationale structuur. Ik herken het beeld dat Nederland niet zou optreden tegen belastingontwijking dan ook niet.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Nederland hanteert geen lijst van «bekende belastingparadijzen». In EU-verband wordt momenteel wel gewerkt aan een gezamenlijke lijst van non-coöperatieve jurisdicties en deze lijst zal naar verwachting tijdens de ECOFIN-vergadering op 5 december aanstaande worden aangenomen. ITEP heeft voor haar onderzoek een eigen lijst van vijftig landen gebruikt, waarop ook landen als Nederland, Singapore, Hongkong en Zwitserland staan. Er is geen overzicht beschikbaar van alle vermogensstromen naar de vijftig door ITEP gekozen landen.
Dit kabinet streeft er naar om Nederland een aantrekkelijk vestigingsland te laten zijn, gericht op bedrijven die reële economische activiteiten ontplooien en reële werkgelegenheid creëren. Tegelijkertijd pakt dit kabinet bedrijven aan die om fiscale redenen alleen op papier in Nederland gevestigd zijn. Dit streven uit zich in verschillende fiscale en niet-fiscale maatregelen. De grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting (vpb), de verlaging van het vpb-tarief, het afschaffen van de dividendbelasting, de introductie van bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions en alle andere maatregelen tegen belastingontwijking vormen een pakket dat, in onderlinge samenhang bezien, een belangrijke bijdrage levert aan het behouden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven die in Nederland reële economische activiteiten ontplooien. Het pakket aan maatregelen zorgt er juist voor dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor vennootschappen zonder reële economische activiteiten die Nederland enkel gebruiken om geld te laten doorstromen naar een low tax jurisdiction of in een misbruiksituatie.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.