Ingediend | 31 augustus 2017 |
---|---|
Beantwoord | 26 januari 2018 (na 148 dagen) |
Indiener | Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (PvdA) |
Onderwerpen | sociale zekerheid werk werkgelegenheid werkloosheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z11282.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-973.html |
Ja.
Ja.
Het UWV kent het instrument proefplaatsing en, in het kader van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers, oriëntatiedagen.
Bij proefplaatsing kan een WW-gerechtigde tijdelijk, in de regel twee maanden, met behoud van uitkering werken bij een werkgever zodat de werkgever de gelegenheid krijgt om te beoordelen of de WW-gerechtigde geschikt is voor het werk. Bij het inzetten van een proefplaatsing moet de werkgever wel de intentie hebben om de persoon na afloop van de proefplaatsing aan te nemen, tenzij blijkt dat de WW-gerechtigde niet geschikt is voor de functie.
Als een oudere werkzoekenden zich wil oriënteren op een ander beroep in zijn sector, of in hetzelfde beroep in een andere sector is het mogelijk dat een WW-gerechtigde zich een korte periode – maximaal twee weken – kan oriënteren bij een werkgever. Het gaat dan om «meelopen»; de betreffende persoon wordt niet zelfstandig ingezet in het productieproces.
Daarnaast is het mogelijk dat een WW-gerechtigde in het kader van een opleiding stage loopt. Het moet dan gaan om noodzakelijke scholing of opleiding zoals bedoeld in de Scholingsregeling WW.
Het UWV toetst bij proefplaatsing en oriëntatiedagen niet of er sprake is van verdringing van reguliere arbeid. De reden hiervoor is dat deze instrumenten door hun aard en voorwaarden (afspraken met de werkgever) en beperkte duur geen verdringing van reguliere arbeid veroorzaken. Het doel van deze instrumenten is de kans op uitstroom naar reguliere betaalde arbeid te vergroten en daarmee de uitkeringsduur te verkorten.
Als het gaat om stage die door een WW-gerechtigde wordt verricht tijdens een noodzakelijke opleiding of scholing, vindt er evenmin zo’n toets plaats. Het UWV toets wel of de opleiding of scholing opleidt tot een erkend diploma. Er moet sprake zijn van een vooraf vastgesteld programma waarin is vastgelegd wat wordt geleerd en op welke wijze dit wordt getoetst. Het afgegeven diploma of certificaat dan wel ander document over de gevolgde scholing moet de toekomstige werkgever de garantie bieden dat de afgestudeerde daadwerkelijk aan de eisen van de kwalificatiestructuur voldoet.
Het is de taak van het UWV om een oordeel te geven over een individuele casus.
Zie antwoord vraag 4.
Er zijn geen mensen zonder loon via het UWV werkzaam bij dit bedrijf. Het gaat in de betreffende casus naar verwachting om opleidingstrajecten zoals bedoeld in de Scholingsregeling WW waarbij betrokkenen een periode stage lopen.
Zie antwoord vraag 6.
Proefplaatsing en oriëntatiedagen kunnen uitstekende instrumenten zijn om de kansen van werkzoekenden op de arbeidsmarkt te vergroten. Onder voorwaarden kunnen deze trajecten bij alle werkgevers plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor trajecten waarbij mensen in het kader van noodzakelijke scholing stage lopen bij werkgevers.
Cliënten van het UWV kunnen via de website, telefonisch of per brief een klacht indienen. Het UWV zorgt voor een uniforme klachtenafhandeling. Klachten worden centraal in behandeling genomen door de divisie Klant & Service. Wanneer het nodig is om een persoonlijk gesprek aan te gaan, met de klant of een collega van een andere divisie, dan vindt de afhandeling plaats in de regio door de regionale klantadviseur.
Er bestaat geen specifiek meldpunt bij het UWV voor werken zonder loon of verdringing. Ik heb naar aanleiding van deze vragen van uw Kamer aan het UWV gevraagd om nader onderzoek te doen of bij trajecten van het genoemde opleidingsinstituut is voldaan aan de regels die gelden voor scholing tijdens de WW. In de Scholingsregeling WW is bepaald dat de noodzakelijke opleiding of scholing in overwegende mate bestaat uit het verrichten van activiteiten die niet productie als doel hebben.
Daarnaast wil ik u graag wijzen op de brief van mijn ambtsvoorganger van 1 oktober 2014 (Kamerstuk 29 544, nr. 558). In die brief wordt ingegaan op de maatregelen die het kabinet neemt om verdringing tegen te gaan.
Zie antwoord vraag 10.