Ingediend | 4 juli 2017 |
---|---|
Beantwoord | 31 augustus 2017 (na 58 dagen) |
Indiener | Frank Futselaar |
Beantwoord door | Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z09679.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-2576.html |
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat de aanvullende studies van het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden onderzoek (VGO) onder meer laten zien dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. De onderzoekers geven hierbij aan dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
Ik vind de verhoogde ziektedruk een zorgelijk signaal. Omdat de oorzaak van de ziektedruk rond geitenhouderijen onduidelijk is, zullen wij op dit punt vervolgonderzoek uit laten voeren. Dit is precies waar mevrouw van de Ven op doelt in de uitzending.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat het van belang is dat het bevoegde gezag, bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en, voor zover mogelijk, bij het nemen van besluiten over het verlenen van vergunningen, rekening houdt met de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) staat, laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een handreiking veehouderij en gezondheid opstellen om provincies, gemeenten en omgevingsdiensten te ondersteunen bij het ruimtelijk beleid en beslissingen over vergunningaanvragen van veehouderijen die effect hebben op de gezondheid van omwonenden.
De inhoudelijke afweging over het verlenen van een omgevingsvergunning is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Provincies en gemeenten kunnen op grond van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening, indien zij dat wensen, de ontwikkeling van bepaalde bouw- of aanlegactiviteiten bevriezen of, al dan niet onder voorwaarden, beperken. De wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken kan ook worden beperkt. Zij kunnen dat doen door een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de bouw en uitbreiding van geitenstallen of wijziging van het gebruik naar geitenstallen wordt verboden of beperkt, vooruitlopend op een wijziging van het gemeentelijke bestemmingsplan of provinciale verordening met dat doel. Of de wijziging van het gebruik van stallen voor het houden van geiten in deze situatie tegen kan worden gehouden door het nemen van een voorbereidingsbesluit hangt primair af van de vraag of de activiteit al is aangevangen. In onderhavige situatie was geen sprake van een geldend voorbereidingsbesluit, blijkt uit navraag. Daarom was er geen juridisch aanknopingspunt om de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe te passen.
Inmiddels heeft de provincie Noord-Brabant voor uitbreiding en nieuwbouw van geitenstallen een moratorium ingevoerd.
In geval van plannen of besluiten die nadelige milieugevolgen voor de omgeving kunnen hebben wordt een Milieu Effect Rapportage (MER) bij de afweging betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen. De gemeente is op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken. In het onderhavige geval heeft een MER-beoordeling plaatsgevonden en heeft de GGD een positief advies uitgebracht aan de gemeente.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.