Ingediend | 20 juni 2017 |
---|---|
Beantwoord | 17 juli 2017 (na 27 dagen) |
Indiener | Sandra Beckerman |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | financiën natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z08582.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-2354.html |
Ik heb de websites waar u naar verwijst, gezien.
Ja.
Pensioenfondsen gaan zelf over hun beleggingsbeleid. Het pensioenfondsbestuur heeft als taak verschillende belangen, zoals het zoeken naar de juiste risico-rendementsverhouding, maar ook milieuaspecten, naar eigen inzicht evenwichtig mee te wegen in de besluitvorming over waar wel en waar niet in te investeren. Daarnaast is het, gegeven de maatschappelijke aandacht voor de kerncentrale in Tihange, te verwachten dat het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds hier aandacht voor vraagt en met het fondsbestuur daarover in gesprek gaat voor zover dat op dit moment nog niet gebeurd is. Het verantwoordingsorgaan is ook bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur over het gevoerde (beleggings)beleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Ten slotte, in artikel 135, lid 4, van de pensioenwet is vastgelegd dat het bestuur ervoor zorgt dat in het beleggingsbeleid staat aangegeven hoe het fonds rekening houdt met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
De overheid verwacht dat pensioenfondsen conform OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights een gedegen afweging maken als zij investeren in een bedrijf of project en daarbij het risico op (eventuele) negatieve effecten van deze investering op mens en milieu meenemen. De overheid schrijft voor dat pensioenfondsen in hun beleggingsbeleid aangeven hoe het fonds rekening houdt met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Om de pensioensector, maar ook andere sectoren van de Nederlandse economie, hierbij te ondersteunen heeft het kabinet in 2014 besloten convenanten af te sluiten, betreffende internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). De convenanten worden afgesloten met deze sectoren, maatschappelijke organisaties en vakbonden. Het initiatief om een convenant af te sluiten ligt bij de sector. De pensioensector heeft in maart jongstleden aangekondigd een IMVO-convenant te willen afsluiten.
In algemene zin willen werknemers in Nederland dat hun pensioenuitvoerder op de door hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Het pensioenfonds ABP, en niet de wetgever, gaat over het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Het ABP hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Dit beleid past binnen de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden.
Bij een paritair bestuursmodel, zoals bij het ABP, worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemers en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Het bestuur heeft als taak de verschillende belangen evenwichtig mee te wegen in de besluitvorming.
Daarnaast is er een verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde (beleggings)beleid en de keuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan, dat bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, behartigt de belangen van deze groepen en weegt hun opvattingen mee in hun oordeel. Via deze weg kan dus invloed uitgeoefend worden op het beleggingsbeleid van het ABP. Gezien de maatschappelijke onrust over de kerncentrale Tihange, ligt het in de lijn der verwachting dat het verantwoordingsorgaan hier aandacht voor vraagt en met het ABP-bestuur daarover in gesprek gaat voor zover dat op dit moment nog niet gebeurd is.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.