Kamervraag 2017Z03731

Het fosfaatreductieplan 2017

Ingediend 15 maart 2017
Beantwoord 12 april 2017 (na 28 dagen)
Indiener Jaco Geurts (CDA)
Beantwoord door Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen bodem natuur en milieu
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z03731.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1610.html
  • Vraag 1
    Kunt u aangeven hoeveel melkveehouders sinds 2 juli 2015 gestart zijn met hun bedrijf of kort voor 2 juli 2015 zijn gestart?

    Er zijn sinds 1 juli 2015 16 nieuwe Unieke Bedrijfsnummers (UBN’s) aangevraagd voor een locatie waar niet eerder runderen zijn gehouden en waar nu meer dan vijf runderen worden gehouden. Het gaat hier ook om nieuwe Bedrijf Registratie Servicenummers (BRS). Van deze 16 UBN’s is van één bedrijf bekend dat het gaat om een melkproducerend bedrijf.

  • Vraag 2
    Welk effect heeft de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (nr. WJZ/1702370) die op 16 februari 2017 werd gepubliceerd in de Staatscourant en op 1 maart 2017 in werking is getreden op deze melkveebedrijven en hun gezinnen?

    Omdat de omstandigheden op de betreffende bedrijven heel verschillend zijn, kan niet in specifieke termen worden beschreven wat de gevolgen voor de bedrijven of gezinnen zijn.
    De Regeling fosfaatreductieplan 2017 ziet op melkproducerende en niet-melkproducerende bedrijven.
    Voor de melkproducerende bedrijven is bepalend hoeveel dieren (uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE)) zij op 2 juli 2015 en op 1 oktober 2016 op het bedrijf hadden. Wanneer een bedrijf na 2 juli 2015 is gegroeid, zal ten opzichte van het aantal dieren op 1 oktober 2016 een reductieopgave worden opgelegd. Voldoet een bedrijf aan de reductieopgave (de reductiedoelstelling in de eerste periode is 5%), dan betaalt het over de groei van GVE na 2 juli de zogenoemde solidariteitsheffing van € 56 per GVE per maand. Voldoet een bedrijf niet aan de reductieopgave, dan wordt een hogere geldsom opgelegd (€ 240 per GVE per maand).
    De Regeling fosfaatreductieplan 2017 stimuleert bedrijven het aantal GVE’s terug te brengen om zo een reductie van de fosfaatproductie te realiseren. Belangrijk aspect bij de invulling van de regeling was het voorkomen dat een vermindering van GVE’s op melkproducerende bedrijven zou worden gerealiseerd door deze dieren te verplaatsen naar bedrijven die niet onder de regeling vallen. Daardoor zou immers de fosfaatproductie in Nederland niet daadwerkelijk worden gereduceerd. Om het «weglekeffect» tegen te gaan, zijn twee mogelijkheden verkend, namelijk het monitoren van de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven en het onder de regeling brengen van de bedrijven waar deze dieren potentieel geplaatst kunnen worden, de niet-melkproducerende bedrijven.
    Op voorstel van de betrokken sectorpartijen zijn ook niet-melkproducerende bedrijven, die (deels) groeien door aanvoer van runderen onder de reikwijdte van de regeling gebracht. Hierbij is verondersteld dat, met de keuze voor de referentiedatum 15 december 2016 waar deze voor de melkproducerende bedrijven ligt op 2 juli 2015, de gevolgen voor de niet-melproducerende bedrijven beperkt zouden zijn.
    Na invoering van de regeling bleek dat er bij niet-melkproducerende bedrijven toch onbedoelde negatieve effecten optraden. Om onder andere deze bedrijven tegemoet te komen is de regeling gewijzigd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 992). Die wijziging blijkt echter ontoereikend om alle onbedoelde negatieve effecten in voldoende mate weg te nemen. Ik heb daarom, in overleg met de sector, besloten de regeling te beperken tot melkproducerende bedrijven. Aan niet-melkproducerende bedrijven zal dan ook geen geldsom worden opgelegd. De verantwoordelijkheid voor de te realiseren reductie ligt volledig bij melkproducerende bedrijven. De regeling zal op korte termijn hierop worden aangepast en daarbij, door de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven te monitoren, blijvend borgen dat het onderbrengen van dieren op niet-melkproducerende bedrijven wordt tegengegaan.

  • Vraag 3
    De voorgenoemde melkveebedrijven hielden rekening met het aankopen van fosfaatrechten zoals aangekondigd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten, maar kunnen nu geen kant op; bent u bereid uw algemene bevoegdheid, als aan gerefereerd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 532, nr. 3, p. 34), te gebruiken voor melkveebedrijven die zijn gestart na 2 juli 2015 of overduidelijk in de opstartfase zaten op die datum nu er nog geen knelgevallenregeling is als opgenomen in het wetsvoorstel door het amendement Geurts c.s. (Kamerstuk 34 532, nr. 85)? Zo nee, waarom niet?

    De Regeling fosfaatreductieplan 2017 voorziet in een knelgevallenregeling die overeenkomt met de knelgevallenregeling in het wetsvoorstel ter introductie van het stelsel van fosfaatrechten. Na invoering van de regeling bleek dat er toch nog bedrijven waren waar onbedoelde negatieve effecten optraden. Om deze bedrijven tegemoet te komen heb ik de regeling gewijzigd, waarmee onder andere tegemoet wordt gekomen aan grondgebonden bedrijven.
    Voor mijn verdere voornemen ten aanzien van niet-melkproducerende bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.

  • Vraag 4
    Kunt u toelichten hoe u uitwerking geeft aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 983)?

    Zie antwoord vraag 3.

  • Vraag 5
    Klopt het dat de referentie van de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die al in werking is getreden, nog niet bekend is gemaakt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wanneer wordt deze bekend gemaakt?

    Ondernemers kunnen zelf hun referentie bepalen op basis van de gegevens in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R). Daaruit valt af te lezen over hoeveel GVE zij beschikten op 2 juli 2015 en 1 oktober 2016. Op dit moment worden de mandaten afgerond om te zorgen dat vanuit zuivelbedrijven, met instemming van de ondernemers, prognoses gegeven kunnen worden per bedrijf op basis van de in I&R bekende gegevens.
    In het geval sprake is van bijvoorbeeld bedrijfsovername of het uitscharen van dieren, waardoor aanpassingen van de referentie nodig zijn, vergt het controleren en daarmee vaststellen van de referentie meer tijd. Het streven is dit voor het opleggen van de eerste geldsom afgerond te hebben.

  • Vraag 6
    Hebben melkveehouders volgens u voldoende tijd om op deze referentie te anticiperen aangezien de regeling al in werking is getreden?

    Met het publiceren van het zuivelplan vanuit de zuivelsector in december jl. werd bekend welke systematiek en data als referentie zouden gaan gelden. Daar sluit de huidige regeling maximaal bij aan. Melkveehouders konden dus al anticiperen op de huidige regeling. Daarbij worden melkveehouders in de eerste periode afgerekend op hun gemiddelde aantal dieren in de tweede maand, te weten april, waarmee zij tot 1 april de tijd hebben gehad om hun GVE-bestand aan te passen en zelfs in april hun gemiddelde veebezetting nog bij kunnen stellen.

  • Vraag 7
    Klopt het dat RVO de uitvoering van de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij en de Regeling fosfaatreductieplan 2017 niet aan kan en dat daarom de referenties van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 nog niet bekend zijn?

    Normaal gesproken is er een langere voorbereidingstijd beschikbaar voor de voorbereiding van de uitvoering van dergelijke regelingen, maar die tijd is er nu beperkt. Nederland moet immers zo snel mogelijk stappen zetten in het bereiken van het fosfaatplafond. Daarom werken RVO.nl en het zuivelbedrijfsleven eensgezind met man en macht samen om de regelingen tijdig en goed te implementeren. Een belangrijk deel van de uitvoering van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 wordt gedaan door de zuivelsector. Het vaststellen van de referentie wordt uitgevoerd door RVO.nl. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vergt met name het aanpassen van referenties door veranderende omstandigheden extra tijd, ook mede omdat dit afhankelijk is van meldingen vanuit ondernemers.

  • Vraag 8
    Overweegt u om bovenstaande redenen de handhaving van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 uit te stellen?

    Nee. Zoals aangegeven konden melkveehouders al anticiperen op deze regeling op grond waarvan geldsommen kunnen worden opgelegd en bonussen kunnen worden uitbetaald. De tijdige uitvoering van de regeling is van groot belang om de Nederlandse fosfaatproductie tijdig in overeenstemming met het fosfaatplafond te brengen.

  • Vraag 9
    Kunt u aangeven waarom er in de ministeriële regeling wordt afgeweken van de referentie van 2 juli 2015 door het instellen van een nieuwe referentie van 15 december 2016 voor niet-melkproducerende bedrijven en door onderscheid te maken tussen vrouwelijke en mannelijke dieren onder code 101 en 102?

    Voor het antwoord op het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
    Er is in de regeling een onderscheid gemaakt tussen vrouwelijke en mannelijke dieren omdat voor de noodzakelijke krimp van de melkveestapel alleen vrouwelijk melkvee een rol speelt.

  • Vraag 10
    In hoeverre hadden veehouders kunnen anticiperen op deze verschillen die pas half februari 2017 bekend zijn geworden?

    Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.

  • Vraag 11
    Welke oplossingen zijn er voor verschillen, ontstaan door de twee verschillende referenties voor melkveebedrijven en niet-melkproducerende die vee hebben uitgeschaard?

    Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.

  • Vraag 12
    Is er een mogelijkheid dat bedrijven die tussen 2 juli 2015 en 1 maart 2017 grond hebben aangekocht en daarmee grondgebonden zijn geworden te zien als grondgebonden onder de ministeriële regeling aangezien deze bedrijven juist hebben geacteerd om te voldoen aan een maatschappelijke en politieke wens?

    Nee, voor het bepalen of een bedrijf al dan niet grondgebonden is wordt, in overeenstemming met het wetsvoorstel fosfaatrechten, gekeken naar de situatie in 2015.

  • Vraag 13
    Heeft u ten behoeve van de uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 978) al een werkgroep ingesteld voor de vleesveehouderij en is deze al bijeen gekomen? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?

    Uw Kamer wordt hier op korte termijn separaat over geïnformeerd.

  • Vraag 14
    Bent u bereid afspraken te maken met de banken zodat zij dit en volgend jaar coulance betrachten bij melkveehouders die door Regeling Fosfaatreductieplan 2017 in zwaar weer komen te verkeren?

    Zoals aangegeven in mijn brief van 3 februari 2017 is Rabobank Nederland betrokken bij het opstellen en uitwerken van het maatregelenpakket (Kamerstuk 33 037, nr. 189). Het betreft een tijdelijke maatregel die in 2017 en mogelijk het begin van 2018 tot extra kosten van ondernemers leidt. Ondernemers kunnen deze kosten beperken door tijdig aan de reductiedoelstelling te voldoen. Ik ben er van overtuigd dat banken bij de beoordeling van lopende verplichtingen jegens de bank zullen blijven kijken naar het langetermijnperspectief van de betrokken onderneming en ben uiteraard bereid hier nog aandacht voor te vragen.

  • Vraag 15
    Aanvoer naar Uniek Bedrijfsnummer (UBN) van een fokveedag wordt blijkbaar gezien als aankoop en levert boetes op; bent u bereid om voor fokdagen een oplossing te bewerkstelligen?

    Ja. Aan- en afvoer op dezelfde dag op dergelijke specifieke Unieke Bedrijfsnummers, hetgeen het geval is bij fokdagen, wordt niet meegeteld als aanvoer.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2017Z03731
Volledige titel: Het fosfaatreductieplan 2017
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20162017-1610
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Geurts over het fosfaatreductieplan 2017