Ingediend | 9 maart 2017 |
---|---|
Beantwoord | 4 april 2017 (na 26 dagen) |
Indiener | Joël Voordewind (CU) |
Beantwoord door | Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | europese zaken internationaal recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z03600.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1558.html |
Ja.
Voor de beantwoording van deze vraag is relevant wat wordt verstaan onder «humanitaire visa». Voor zover u doelt op de afgifte van visa voor kort verblijf (een zogenoemd c-visum) met het oog op het indienen van een asielaanvraag in een lidstaat, is het beeld van het kabinet dat weinig Lidstaten dit in de praktijk doen, laat staan een beleidskader hebben hiervoor. Wel kennen Lidstaten veeleer de praktijk van afgifte van visa voor lang verblijf om humanitaire redenen of humanitaire toelating. Zo geven verschillende Lidstaten, net als Nederland, visa voor lang verblijf (een zogenoemd d-visum) af aan vluchtelingen om in het kader van hervestiging naar de EU te kunnen reizen. Van deze mensen is voorafgaand aan hun inreis vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
Op grond van de Visumcode kunnen Lidstaten een territoriaal beperkt visum verstrekken op humanitaire gronden en daarbij afwijken van bepaalde procedurele voorwaarden (artikel 25) zoals het bezitten van een geldig reisdocument. Van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de Lidstaten tijdig te verlaten, kan echter niet worden afgeweken. Nederland verstrekt daarom geen territoriaal beperkte visa voor kort verblijf aan personen die hier langer dan 90 dagen willen verblijven. Eén van de situaties waarin Nederland gebruik maakt van artikel 25 voor personen die hier niet langer dan 90 dagen willen verblijven, is bijvoorbeeld voor het bijwonen van een begrafenis van een naast familielid.
In het verleden kende Nederland wel een dergelijke procedure. Maar met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is de rechtsgrond voor het indienen van een verzoek tot overkomst voor asiel in het land van herkomst komen te vervallen.1 In de praktijk bleef deze mogelijkheid tot 2003 bestaan.
Het einddoel van dit kabinet, zoals uiteengezet in september 2015 in de kabinetsaanpak van de Europese vluchtelingenproblematiek, is opvang en bescherming in de regio. Naast opvang in de regio is hervestiging via de UNHCR de meest aangewezen route waar het gaat om mensen die internationale bescherming nodig hebben. Nederland draagt hier ook aan bij. Van deze mensen is voorafgaand aan hun komst naar Nederland vastgesteld dat zij hier in aanmerking komen voor een asielvergunning.
In die gevallen waarin de overkomst van Syrische vluchtelingen in Turkije naar Nederland aan de orde is, is hervestiging de aangewezen weg. In het kader van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 draagt Nederland in ruime mate bij aan hervestiging van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Van april 2016 tot begin maart 2017 zijn ongeveer 710 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije overgebracht naar Nederland, en voor 2017 is de Nederlandse inzet in dit kader gericht op hervestiging tot een maximum van ongeveer 3100 Syrische vluchtelingen, ter invulling van het reservedeel van herplaatsingsafspraken.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.