Ingediend | 12 januari 2017 |
---|---|
Beantwoord | 7 februari 2017 (na 26 dagen) |
Indiener | Carla Dik-Faber (CU) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten gezin en kinderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z00272.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1146.html |
Eerder gaf ik u inderdaad al aan dat gemeenten de mogelijkheden die de decentralisatie biedt nog niet overal maximaal benutten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3301). Dat geldt niet alleen zorg en ondersteuning aan jonge ouders, het is een transitieopgave die voor het gehele sociale domein geldt. Gemeenten geven die transitie nu lokaal en regionaal vorm. Juist daar moet immers de ontschotting plaatsvinden, passend bij de opgaven die daar gelden en de ruimte die de wetgeving biedt. Ik ondersteun gemeenten daar ook in via het verspreiden van goede voorbeelden, kennis en monitoring. Daarnaast is er voor opvang en beschermd wonen een specifiek ondersteuningsprogramma bij de VNG.
Zie antwoord vraag 1.
Ik heb u in december geïnformeerd over de omgang van gemeenten met de eis van regiobinding (Kamerstuk 29 325, nr. 87, 21 december 2016). In aanvulling hierop heb ik aangekondigd via een mystery-guest onderzoek te toetsen in de praktijk of dit ook werkt. Tot slot heb ik bij de VNG benadrukt dat het wenselijk is dat via een geschillencommissie gemeenten elkaar ook aan kunnen spreken als er regiobinding wordt toegepast.
Er is op dit moment geen sluitende landelijke informatie over de exacte vragen die jonge ouders hebben en of huisvesting daarin een groot probleem is. Evenmin monitoren zorgorganisaties op een gelijke wijze het aantal tienermoeders dat zich meldt bij een opvang vanwege dakloosheid en de reden daarvoor. Ik heb om die reden aangekondigd onderzoek te doen naar de vraag die jonge ouders hebben (Kamerstuk 32 279, nr 99, 3 november 2016). Op basis van de resultaten daarvan zal ik zonodig vervolgstappen zetten. Ik heb in de Kamer reeds toegezegd u hierover in mei te informeren.
Zie antwoord vraag 4.
Nee, deze cijfers worden niet geregistreerd op een wijze waarmee landelijk overzicht kan worden gegenereerd. Wel heb ik u in december (Kamerstuk 29 325, nr. 87, 21 december 2016) geïnformeerd over cijfers die via de Federatie Opvang konden worden verzameld ten behoeve van een landelijk beeld.
Zie antwoord vraag 6.
Zie antwoord vraag 6.
Goede doorstroming vanuit opvang is inderdaad van groot belang. Het is wenselijk dat iedereen zo snel mogelijk in een stabiele omgeving weer kan werken aan een normaal bestaan. Om die doorstroming te vergroten hebben gemeenten meer ruimte gekregen om prestatieafspraken te maken met corporaties. Bovendien dient er een verbinding te zijn tussen de zorg- en de woonvisie. Beide krijgen nu lokaal invulling.
Het is mij bekend dat organisaties die werkzaam zijn in meerdere gemeenten, zoals Intermetzo, te maken krijgen met verschillende verwachtingen qua registratie. De mate van aanpassing van grotere jeugdhulporganisaties hangt ook samen met de wijze waarop zij zich op de decentralisatie hebben voorbereid. Het verband tussen administratieve lasten en wachtlijsten herken ik niet. Door de Jeugdwet zijn ook veel administratieve lasten verdwenen en kunnen aanbieders integraal naar de zorg kijken en handelen, in plaats dat voor een deel van de behandeling moet worden doorgestuurd naar een andere professional, die in een ander wettelijk kader wordt gefinancierd met alle problemen van dien. Gemeenten en aanbieders hebben aangegeven dat in het geval van wachtlijsten, zij regionaal afspraken maken en dit verwerken in de contractafspraken in 2017 voor 2018.
Samen met de Minister van BZK kijk ik ook breder hoe administratieve lasten verlaagd kunnen worden. En waar nodig spreken we daar gemeenten ook op aan.
Ik deel uw ambitie: eigen kracht en preventie hebben de voorkeur boven hulpverlening wanneer zich al een probleem voordoet. Juist om die reden hebben gemeenten vanuit de Wet Publieke Gezondheid, Jeugdwet en Wmo alle ruimte gekregen om breder te kijken en te investeren aan de voorkant. Veel gemeenten zijn zich ook zeer bewust van het belang van preventie en maken gebruik van de hen geboden ruimte om vanuit hun gebiedsteams, het CJG of de Jeugdgezondheidszorg laagdrempelig preventieve ondersteuning te bieden. Via bestaande programma's zoals Triple-P/Positief Opvoeden, Stevig Ouderschap en VoorZorg, of met nieuw ontwikkelde aanpakken, gericht op bijvoorbeeld veilige hechting (bv. Eindhoven, Maastricht) en het versterken van de partnerrelatie (bv. Leiden, Amersfoort).
In aanvulling daarop zorg ik via de middelen die onder andere Siriz en FIOM ontvangen dat er een landelijke structuur is waar scholen, GGD’s en jonge ouders zelf gebruik van kunnen maken.
Deze begeleiding zal in hoge mate variëren. Sommige tienermoeders hebben ondersteuning nodig op meerdere levensterreinen, anderen kunnen vanuit bijvoorbeeld de thuissituatie bij hun ouders onderwijs en opvoeding goed vormgeven. Juist om die reden heb ik u aangekondigd eerst te willen kijken naar de vraag van jonge ouders. Mocht daaruit naar voren komen dat de combinatie met onderwijs een belangrijk aandachtspunt is, dan zal ik daar vervolgstappen op zetten.
Dit betreft vernieuwende initiatieven binnen de Wmo. Ik ondersteun de ontwikkeling waarin gemeenten zoeken naar integraliteit tussen verschillende domeinen. Juist op die manier kan maatwerk worden geleverd, uitgaande van de specifieke cliënt (bijvoorbeeld een jonge moeder). Ik heb geen signalen dat de VNG, danwel individuele gemeenten, hiervoor aanvullende ondersteuning vanuit VWS nodig hebben. Het gaat er immers om dat er juist vanuit de lokale situatie wordt gekeken wat daar passend is.
Ik heb reeds diverse gesprekken gevoerd met FIOM en Siriz en zal dat ook komende periode voortzetten. Zoals toegezegd zal ik u rond de Voorjaarsnota over mijn conclusies informeren. Het eerder genoemde onderzoek naar de feitelijke vraag van tienermoeders zal ik hierin betrekken.
De vragen van het Kamerlid Dik-Faber (CU) over jong ouderschap (2017Z00272) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat voor de beantwoording van de Kamervragen nadere afstemming nodig is. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.