Ingediend | 2 december 2016 |
---|---|
Beantwoord | 7 februari 2017 (na 67 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid ouderen zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z22938.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1144.html |
Ik heb kennisgenomen van de blog van de desbetreffende zorgbestuurder. Mijn reactie treft u aan in antwoord op onderstaande vragen, alsmede in mijn brief van 13 januari jongstleden getiteld «Kwaliteitskader en manifest: de volgende stap in de kwaliteitverbetering van de verpleeghuiszorg».
Ik heb geen inzicht in de wijze waarop de betreffende berekening precies tot stand is gekomen. Mij is niet bekend waarop het percentage van 45% is gebaseerd.
Wat betreft de cijfers over medewerkers in de zorg kan ik u het volgende meedelen. Volgens het onderzoeksprogramma Arbeid, zorg en welzijn bedraagt het totale aantal medewerkers in de verpleeghuizen in 2015 247.000. 45% daarvan is dus 111.500. Ervan uitgaand dat de zorgbestuurder doelde op een uitbreiding van het aantal zorgmedewerkers, wijs ik erop dat over het algemeen circa 70% van de medewerkers in de verpleeghuizen op de bewonersgroep werkt. Uit het artikel maak ik niet op dat hiermee rekening is gehouden.
Zie antwoord vraag 2.
Het Zorginstituut kiest, net zoals eerder het veld deed, in het kwaliteitskader niet voor een eenvoudige generieke kwantitatieve norm van een aantal zorgverleners per cliënt. Generieke kwantitatieve normen houden naar de mening van het Zorginstituut onvoldoende rekening met de grote diversiteit in cliëntengroepen die verpleeghuiszorg ontvangen en met de omgevingen waarin verpleeghuiszorg wordt geleverd. De verschillen zijn te groot, soms is meer, soms minder en soms ander personeel nodig. Bovendien, zo geeft het Zorginstituut aan, blijkt uit de literatuur dat voor een dergelijke norm onvoldoende aanwijzingen zijn. Schaarste of overvloed op de arbeidsmarkt kan overigens in sommige regio’s aan de orde zijn, maar dit speelt geen rol in de reden waarom in dit kader niet gekozen is voor een generieke kwantitatieve norm.
Zie antwoord vraag 2.
Periodiek worden binnen het onderzoeksprogramma «Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», opgezet door het Ministerie van VWS en de sociale partners, rapportages gemaakt en aan de Kamer aangeboden. In de laatste arbeidsmarktrapportage is een toenemende vraag naar zorgpersoneel zichtbaar vanaf 2016.
Hoewel mij de precieze uitgangspunten die aan de uitspraak van de zorgbestuurder ten grondslag liggen niet bekend zijn, zou er bedoeld kunnen zijn dat de uitbreiding van geschoolde professionele medewerkers zich op diverse functieniveaus zou moeten voltrekken. In mijn brief van 13 januari jl., waarin ik een reactie gaf op het Manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers, heb ik aangegeven dat het gaat om een goede personeelsmix. Juist wanneer het gaat om meer kwaliteit van leven voor bewoners in verpleeghuizen, gaat het niet (alleen) om medisch personeel, maar (vooral) om mensen die in staat zijn menselijke aandacht te geven.
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal medewerkers in de ouderenzorg met een deeltijdcontract die meer zouden willen werken. Hoewel ik geen inzicht heb in de keuzes die individuele werkgevers maken, kan ik me voorstellen dat werkgevers vacatureruimte al proberen op te vullen door uitbreiding van dienstverbanden, daar waar de kennis en vaardigheden van de medewerkers passen bij de zorgvraag van cliënten en de gewenste urenuitbreiding past in de roosters van de teams. Ik ben bereid met Actiz te bespreken in hoeverre hun leden gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn.
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
In het nieuwe Kwaliteitskader zijn in §6.3 duidelijke normen gesteld over de personele bezetting. Eerder heb ik de Kamer toegezegd om op basis van input van de NZa en (zo nodig) die van andere partijen eind februari 2017 een eerste analyse van de financiële gevolgen van de leidraad verantwoorde personeelssamenstelling aan de Tweede Kamer te sturen. Die analyse zal uiteraard nu het hoofdstuk personeelssamenstelling uit het Kwaliteitskader betreffen.
De uitspraak van de desbetreffende zorgbestuurder laat ik voor zijn rekening. In mij brief van 13 januari ga ik ook in op het thema overhead.
Ik vind goede zorg met voldoende aandacht voor cliënten in het geheel niet onrealistisch. Via het programma «Waardigheid en Trots» wordt daar via verschillende wegen door vele mensen hard aan gewerkt. De hervorming van de Langdurige Zorg was erop gericht goede zorg en ondersteuning te garanderen voor iedereeen die dat nodig heeft: nu en in de toekomst.
Nee.
In aanvulling op mijn antwoorden van de eerdere vragen over betreffende instelling vind ik dat het primair de verantwoordelijkheid van Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen is om de Zorgbrede Govenancecode toe te passen, of uit te leggen waarom aan bepaalde onderdelen niet wordt voldaan. Als een instelling de code niet goed toepast, kan een aantal belanghebbenden met een klacht een beroep doen op de Governance commissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Dit kan ook wanneer een instelling niet kan verklaren waarom ze de code verkeerd toepast. De commissie geeft vervolgens een niet bindend, maar wel zwaarwegend advies. Dat is in dit geval niet gebeurd.
In mijn brief van 13 januari jl. heb ik een uitgebreide reactie gegeven op het manifest «Scherp op ouderenzorg». In deze brief is puntsgewijs aangegeven op welke wijze het kabinet invulling geeft aan het manifest.
Nee; de betreffende zorgbestuurder heeft het ministerie achteraf geattendeerd.