Ingediend | 25 november 2016 |
---|---|
Beantwoord | 1 december 2016 (na 6 dagen) |
Indieners | Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | arbeidsvoorwaarden economie organisatie en beleid werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z22264.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-642.html |
Ja.
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer2 gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de website van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Hier bovenop wordt gewerkt aan communicatie naar specifieke doelgroepen. Daarbij zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De zzp’ers hoop ik te benaderen via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de zzp’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Naast deze brede communicatie naar de betrokken doelgroepen, heb ik ervoor gekozen om de besluiten ook via een partijkanaal toe te lichten.
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uitgesteld is natuurlijk de handhaving. In strikt formele zin was de Wet DBA immers alleen de afschaffing van de VAR, en dat heeft inmiddels zijn beslag gekregen en kan dus niet worden uitgesteld. In het spraakgebruik is de term «Wet DBA» model gaan staan voor het systeem van zekerheid vooraf met hervatting van de handhaving. Alleen in die betekenis is de »Wet DBA» uitgesteld.
Zie het antwoord op vraag 4.
Het opschorten van de handhaving tot 1 januari 2018 wordt niet in een separaat beleidsbesluit opgenomen. De Belastingdienst zal het opschorten van de handhaving opnemen in zijn «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst.
Ik heb in de tweede voortgangsrapportage aangekondigd dat ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die beleidsverantwoordelijk is als het gaat om het arbeidsovereenkomstenrecht, en met de Minister van Veiligheid en Justitie, die eerste ondertekenaar is van het Burgerlijk Wetboek, – in overleg met onder andere sociale partners – zal onderzoeken hoe aan de criteria «gezagsverhouding» en «vrije vervanging» een concretere of andere invulling moet worden gegeven, een invulling die beter aansluit bij het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding. Een daartoe strekkend onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In de door de vragenstellers aangehaalde moties werd de regering verzocht het begrip «persoonlijke arbeid» opnieuw te definiëren en een plan met concrete actiepunten op te stellen om een vast dienstverband aantrekkelijker te maken. Ik heb in het debat van 29 september 2016 deze moties ontraden omdat ik van mening was en ben dat het niet wenselijk is om zonder een nader onderzoek, waarbij ook de hiervoor primair verantwoordelijke bewindspersoon en (onder meer) de sociale partners moeten worden betrokken, een herziening van het arbeidsrecht te bewerkstelligen. Dat onderzoek betreft specifiek de begrippen «gezagsverhouding» en «vrije vervanging»en volgt een route en tijdspad dat naar mijn opvatting – hoewel ambitieus – wel haalbaar en verantwoord is.
Uit de vele gesprekken aan mijn tafel, onder andere met mensen die een oordeel van de Belastingdienst hadden gekregen op een voorgelegde overeenkomst, lijkt het arbeidsrecht soms een knellende factor te zijn. Om ook daar meer duidelijkheid over te krijgen is het Meldpunt DBA onbedoelde gevolgen arbeidsmarkt ingesteld. Vervolgens heeft de Commissie beoordeling modelovereenkomsten DBA onder leiding van prof. Mr. Gerrard Boot, in haar rapport gewezen op de moeilijkheden die er zijn om vooraf te kunnen vaststellen of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit rapport heb ik uw Kamer als bijlage gezonden bij mijn meergenoemde brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 34 036, nr. 40). Er liggen geen voorstellen voor mogelijke aanpassingen van het arbeidsrecht, daartoe strekt juist het hiervoor genoemde onderzoek.
Zie het antwoord op vraag 9.
Ik heb in het debat benadrukt dat goedwillende opdrachtgevers en opdrachtnemers niet bevreesd hoeven te zijn voor een naheffing. Ik streef voor opdrachtgevers en opdrachtnemers naar zekerheid vooraf, maar niet naar een ongeconditioneerde vrijwaring. De motie4 die uitging van het niet opleggen van naheffingen tenzij de betreffende opdrachtgever niet van goede wil is, bevatte naar mijn mening een omkering van de bewijslast waarvan ik de juridische consequenties niet kon overzien. Deze motie zou daarmee feitelijk een ongeconditioneerde vrijwaring met zich brengen. Zover wilde ik niet gaan.
In de tweede voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering maakt voor de zogenoemde kwaadwillenden. In bijlage 4 van genoemde voortgangsrapportage is daarover het volgende opgenomen: «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)».
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik de handhavingsinzet op kwaadwillenden gedurende de implementatietermijn verduidelijkt. De handhaving richt zich nu eerst op de ernstigste gevallen: situaties waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Het gaat wel om gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat hiervan nu ordegrootte 10 gevallen in het vizier zijn, maar andere kwaadwillenden kunnen en mogen niet worden uitgesloten.
Ik zal dit operationaliseren in het «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst. Op de communicatie richting opdrachtnemers en opdrachtgevers ben ik ingegaan in het antwoord op vragen 2 en 3.
Het kabinet maakt haast met het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» om deze meer in lijn te brengen met het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding en hoopt tijdig voor een volgend regeerakkoord met resultaten te komen.
In het antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op het communicatietraject dat ik voor ogen heb en deels al in gang heb gezet.
Omwille van de leesbaarheid heb ik de antwoorden op de vragen 2 en 3 in een antwoord samengevoegd.