Ingediend | 28 oktober 2016 |
---|---|
Beantwoord | 22 november 2016 (na 25 dagen) |
Indiener | Albert de Vries (PvdA) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
Onderwerpen | huisvesting organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z19790.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-544.html |
Ja.
Op hoofdlijnen deel ik de conclusies van het EIB dat de groei in de woningbehoefte leidt tot oplopende spanning op de woningmarkt op die plekken waar het aanbod achterblijft. In de Staat van de Woningmarkt 20162 is op basis van woningbehoefteprognoses en verwachte bouwprogramma’s aangegeven dat naar verwachting de komende jaren de spanning op de woningmarkt oploopt, om na 2020 weer af te nemen. De opgave verschilt hierbij sterk per regio. Volgens het EIB rapport blijft de plancapaciteit in de meeste provincies achter bij de huishoudensgroei. Tegelijkertijd overstijgt in sommige provincies de totale plancapaciteit de huishoudensgroei.
Er ligt een opgave bij gemeenten om zorg te dragen voor voldoende bouwplancapaciteit. In mijn gesprekken met gemeenten, provincies en regio’s is dat dan ook een belangrijk thema. Zoals ook is aangeven bij de aanbieding van de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt aan uw Kamer ben ik bovendien in gesprek met betrokken partijen, zoals beleggers, projectontwikkelaars en gemeenten, over mogelijke ruimtelijke beperkingen en institutionele belemmeringen.
Bij de conclusies van het EIB kan de kanttekening worden gemaakt dat zowel de woningbehoefte als de plancapaciteit kunnen veranderen onder invloed van de marktomstandigheden. Woningzoekenden kunnen uitwijken naar plaatsen waar wel voldoende aanbod van woningen is, en de plancapaciteit kan worden vergroot door lokale besluitvorming.
Ik beschik niet over cijfers over in hoeverre plannen bestuurlijk zijn vastgesteld. Dat past bij het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ook ben ik niet voornemens gemeenten en provincies een streefpercentage voor overplanning op te leggen. Dan zou het Rijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat de nieuwbouwproductie aansluit bij de vraag. Dat heb ik ook aangegeven in de reactie op de motie De Vries3 en de antwoorden op eerdere vragen4. Gemeenten worden daarom ondersteund via diverse maatregelen. Het gaat daarbij onder andere om jaarlijkse gesprekken van het kabinet met bestuurders uit de Noordelijke en de Zuidelijke Randstad over de beschikbaarheid van plancapaciteit. Daarnaast wordt de Ladder voor Duurzame Verstedelijking aangepast: De Ladder wordt nu eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is5. Verder worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams in te zetten, indien gebiedsontwikkeling moeizaam verloopt (Expertteam Versnellen) of het omzetten van vastgoed (bijvoorbeeld kantoren) naar woningen niet van de grond komt (Expertteam Transformatie). Bovendien zal ik, zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries6, werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland, waarbij (onder andere) de woningproductie aan de orde zal komen.
Zie antwoord vraag 3.
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren. De Ladder sluit nieuwbouw in groene randgemeenten dus niet uit. Zoals ook is aangegeven in antwoorden van de Minister van IenM over de Ladder7 beperkt de Ladder de autonomie van gemeenten niet, want zij maken de keuze om een nieuwe stedelijke ontwikkeling al dan niet mogelijk te maken. De Ladder stimuleert gemeenten om de motivering van hun keuzes expliciet te maken.
In hoeverre het mogelijk is om zachte plannen snel om te zetten in harde plannen, verschilt sterk. Waar de plannen aansluiten bij de vraag en de bestuurlijke wil aanwezig is, kan dit relatief snel plaatsvinden. Waar nodig kunnen gemeenten hierbij een beroep doen op de eerder genoemde expertteams.
Sinds 2013 laat de woningmarkt een sterk herstel zien. Het vertrouwen van consumenten in de huizenmarkt is sterk gestegen en het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen periode te maken gehad hebben met een inhaalvraag. De lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis, de huizenprijzen liggen nog onder dit niveau.
Het is belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De verantwoordelijkheid om lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Om partijen te ondersteunen bij de productie in kwantitatief opzicht, worden diverse maatregelen genomen. Deze heb ik bij de beantwoording van vraag 3 en 4 aangegeven.
Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is in kwalitatief opzicht belangrijk en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen. Zo zorgt de Woningwet voor een duidelijke scheiding van corporatietaken. Door deze scheiding is geborgd dat corporaties bij activiteiten voor het middenhuursegment in een gelijk speelveld opereren. Recent heb ik een aantal maatregelen aangekondigd die specifiek de totstandkoming van een middensegment ondersteunen. Dit betreft een aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS) voor kleine nieuwbouwwoningen in de regio Amsterdam en Utrecht, de mogelijkheid om geliberaliseerde woningen voor middenhuur op te nemen in het bestemmingsplan en de start van de samenwerkingstafel middenhuursegment. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen over het middenhuursegment8.
Ik deel uw mening dat het van belang is dat vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar aansluiten. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt9 is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten beschikbaar.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 en 4 zal ik bij de werkbezoeken, die ik de lopende periode ga afleggen, de woningbouwproductie aan de orde stellen. De beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit is ook onderwerp van gesprek.
Zoals is aangegeven in de reactie op de motie De Vries10 wil ik niet op de stoel van gemeenten en provincies gaan zitten. Wel zal ik de komende periode in gesprek gaan over woningbouwproductie en plancapaciteit om zo de daadwerkelijke realisatie van woningen te stimuleren.
In de begroting van Wonen en Rijksdienst is aangegeven dat de Minister de regie voert over een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen. Deze rol wordt door mij ook als zodanig ingevuld. Waar het gaat om woningbouw ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bouwen voor de woningbehoefte bij gemeenten. Ik geef invulling aan de systeemverantwoordelijkheid via de eerder genoemde maatregelen.