Ingediend | 29 augustus 2016 |
---|---|
Beantwoord | 24 oktober 2016 (na 56 dagen) |
Indieners | Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z15585.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-254.html |
Ja.
De mening van het kabinet over versleuteling is weergegeven in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016. Dit standpunt is sindsdien niet veranderd.
Zie antwoord vraag 2.
Tijdens de Informele JBZ raad van 7 en 8 juni is er tijdens de lunch gesproken over encryptie, waarbij het Nederlandse standpunt is ingebracht. Over onze inbreng en die van andere landen bent u in het verslag van de informele JBZ5 reeds geïnformeerd.
Voor de mening van het kabinet over beperkende maatregelen binnen Nederland verwijs ik u naar het antwoord op vragen 2 en 3 en het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016. In internationale contacten en fora worden dit standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen actief uitgedragen. Hiertoe is onder meer het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 vertaald naar het Engels om verdere verspreiding te faciliteren.
In het interview met de NOS heeft het openbaar ministerie gezegd dat het voor het oplossen van ernstige misdrijven belangrijk kan zijn dat politie en justitie toegang krijgen tot gegevens in niet versleutelde vorm. Het OM is hierbij deels afhankelijk van de samenwerking met aanbieders van ICT-producten en -diensten. Desgevraagd heeft de geïnterviewde officier van justitie aangegeven dat het openbaar ministerie het liefst ziet dat de voor de opsporing en vervolging noodzakelijke informatie wordt verkregen via het bedrijf dat het communicatiemiddel aanbiedt, uiteraard met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheden, met inachtneming van de wettelijke kaders en zonder encryptie in zijn algemeenheid te verzwakken.
Ik onderschrijf het belang van rechtmatige toegang tot niet-versleutelde informatie ten behoeve van de opsporing. Ik wijs in dit verband ook op de indiening van het wetsvoorstel Computercriminaliteit III bij uw Kamer. Ook wijs ik op de instemming van de JBZ-Raad tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU met een tweetal Raadsconclusies ter verbetering van de bestrijding van criminele activiteiten in cyberspace en de oprichting van het Europees Justitieel Cybercrime Netwerk (brief van 27 juni 2016, TK, vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 32 317, nr. GP). Daarnaast kan overleg met private partijen in bepaalde gevallen behulpzaam zijn.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Recourt (beiden PvdA) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat het openbaar ministerie toegang tot versleutelde informatie wil (ingezonden 29 augustus 2016) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.