Ingediend | 21 april 2016 |
---|---|
Beantwoord | 24 mei 2016 (na 33 dagen) |
Indieners | Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | ouderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z08245.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-2613.html |
Ja.
Ik ben mij er van bewust dat de inkomenspositie van ouderen onder druk staat. Ouderen met een aanvullend pensioen hebben de afgelopen jaren te maken gehad met een negatievere koopkrachtontwikkeling dan werkenden. Dat kwam met name doordat de indexatiegraad van de pensioenfondsen achterbleef bij de loon- en prijsontwikkeling. Tegelijkertijd zijn er ook positieve ontwikkelingen. In mijn brief van 20 mei over de financiële positie van pensioenfondsengeef ik aan dat uit CBS-cijfers blijkt dat ouderen ten opzichte van andere groepen niet vaker schulden maken of financieel in de knel komen. Het CPB geeft in het Centraal Economisch Plan aan dat de koopkrachtontwikkeling van ouderen dit jaar met 1,1% zal stijgen.
Het IBO Ouderen laat zien dat de inkomenspositie van ouderen de afgelopen twee decennia is verbeterd ten opzichte van huishoudens onder de 65 jaar. Dat komt doordat nieuwe generaties ouderen over een hoger aanvullend pensioen beschikken. Recente cijfers van het CBS laten zien dat in Nederland het gemiddeld besteedbaar inkomen van de groep 65+ers inmiddels dat van de generatie tussen de 25–45 jaar overtreft. Eventuele onevenwichtigheden in het koopkrachtbeeld voor volgend jaar zullen in de augustusbesluitvorming worden bezien. Indien nodig zullen dan aanvullende maatregelen worden genomen. Volgens deze systematiek heeft het kabinet in augustus 2015 besloten om € 900 miljoen uit te trekken voor de koopkrachtondersteuning van ouderen. Mede hierdoor ziet in 2016 verreweg het grootste deel van de ouderen (86%) hun koopkracht stijgen.
Zie antwoord vraag 3.
In de Kamerbrief «Hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 263) heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat álle werkenden een toereikend aanvullend pensioen kunnen opbouwen dat kan worden afgestemd op de individuele situatie. Het kabinet vindt dat een vorm van verplichtstelling voor werknemers daarbij moet worden gehandhaafd.
Dit sluit aan bij de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog die ik gevoerd heb. Vrijwel alle deelnemers aan de dialoog beschouwen de verplichte deelname aan een pensioenregeling voor werknemers als één van de sterke punten van ons pensioenstelsel. Zo wordt genoemd dat mensen uit zich zelf te laat of te weinig geld voor pensioen opzij leggen en dat verplicht pensioensparen mensen beschermt tegen de gevolgen hiervan (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 241). Ook verschaft een vorm van verplichtstelling de continuïteit die nodig is om de welvaartswinst van collectieve risicodeling te kunnen incasseren en kan hij neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan.
Het pensioen dat wordt opgebouwd binnen een pensioenfonds wordt beschermd door de regels uit het financiële toetsingskader. Daarnaast zijn er recent nadere eisen gesteld aan de deskundigheid van fondsbestuurders. DNB houdt toezicht op het naleven van deze regels.