Ingediend | 20 april 2016 |
---|---|
Beantwoord | 16 juni 2016 (na 57 dagen) |
Indieners | Farshad Bashir , Tjitske Siderius (PvdA) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z08142.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-2849.html |
Een alleenstaande ouder met twee kinderen onder de 12 jaar betaalt inderdaad minder belasting dan een eenverdiener met twee kinderen onder de 12 jaar. De vergelijking die gemaakt wordt is echter partieel. Naast het kindgebonden budget zijn er ook nog andere toeslagen, zoals kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en huurtoeslag. De eenverdiener in het voorbeeld heeft nog een zorgtoeslag van € 529, terwijl de alleenstaande ouder geen zorgtoeslag krijgt. In hoeverre er in het voorbeeld recht is op andere toeslagen, is niet uit het voorbeeld af te leiden. In het onderhands aangeleverde rekenvoorbeeld is ook geen rekening gehouden met regelingen en instrumenten voor de inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van Sociaal Medische Indicatie (SMI).
Een groot deel van het in het rekenvoorbeeld gepresenteerde verschil komt overigens door de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. De alleenstaande-ouderkop is bij de Wet Hervorming Kindregelingen in de plaats gekomen van de aanvulling van 20% van het minimumloon in de minimumregelingen voor alleenstaande ouders en de alleenstaande-ouderkorting in de inkomstenbelasting. Doel van deze omzetting was om de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders met een laag inkomen te harmoniseren, waarbij de financiële belemmeringen voor alleenstaande ouders om te (gaan) werken (armoedeval) zoveel mogelijk zijn weggenomen. Het is mede vanwege de alleenstaande-ouderkop dat het lonend is voor een alleenstaande ouder om vanuit de bijstand te gaan werken tegen minimumloon. Dit past in het streven van dit kabinet naar een activerend en evenwichtig inkomensbeleid.
Het kabinet Balkenende IV heeft in het Belastingplan 2008 de geleidelijke afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minst verdienende partner doorgevoerd. Deze afbouw brengt het stelsel meer in lijn met de individuele invulling van het draagkrachtbeginsel in de inkomstenbelasting waarvoor in 2001 is gekozen,2 en heeft als doel om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Het verschil in te betalen belasting wordt, als alleen naar deze maatregel gekeken wordt, inderdaad groter.
In Nederland bieden we inkomensondersteuning over het algemeen via toeslagen en (bijzondere) bijstandsregelingen. Deze inkomensondersteuning wordt verleend op basis van de draagkracht op huishoudniveau. Zo wordt bewerkstelligd dat de inkomensondersteuning terecht komt bij de doelgroep en niet bij de partner van iemand met een hoog inkomen of een groot vermogen. Door de individuele invulling van het belastingstelsel is het niet doelmatig om inkomensondersteuning te verlenen middels uitzonderingen en kortingen in de belastingheffing.
Mensen die door omstandigheden (ziekte, arbeidsongeschiktheid) niet kunnen werken hoeven in Nederland niet te werken. Zij kunnen rekenen op steun van de overheid. Deze mensen zijn dan ook niet de doelgroep van fiscale regelingen gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een instrument dat is gericht op de bevordering van de arbeidsparticipatie, en is niet bedoeld als instrument voor inkomensondersteuning. Inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten wordt verleend middels andere regelingen en instrumenten, bijvoorbeeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van SMI.
Er is geen sprake van uitsluiting van inkomensondersteuning voor ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is. Deze paren kunnen voor verschillende vormen van inkomensondersteuning in aanmerking komen, zoals ook aangegeven is in de antwoorden op vragen 1 en 4.
De kwalificatie dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is, bij de uitvoering van SMI te maken krijgen met gemeentelijke willekeur, doet geen recht aan de gedegen wijze waarop gemeenten sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 uitvoering geven aan SMI en de expertise die ze daarbij hebben opgebouwd. SMI wordt in steeds meer gemeenten in samenhang gezien (in de sociale wijkteams) met de nieuwe taken die gemeenten sinds 2015 uitvoeren. Dat is een goede ontwikkeling. Inherent aan de taakverdeling tussen het Rijk en gemeenten, is ook het feit dat gemeenten hun eigen afwegingen maken op basis van eigen verordeningen. Maar dat is geen willekeur. Juist gemeenten kunnen bij uitstek het maatwerk leveren dat bij SMI zo belangrijk is.
In de hierna volgende tabellen 1 tot en met 3 wordt voor elk huishoudtype op huishoudniveau een overzicht gegeven van de te betalen belasting na aftrek van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor inkomens (belastbaar inkomen in box 1) van € 19.840 tot en met € 119.8404 in stappen van € 10.000 voor het jaar 2016. In het overzicht is dus geen rekening gehouden met het kindgebonden budget. Het startpunt van € 19.840 is gelijk aan het belastbare inkomen in box 1 van belastingplichtigen die het minimumloon verdienen. Verder is verondersteld dat bij de tweeverdienersgezinnen het huishoudinkomen gelijk verdeeld is over de partners. Bij eenverdieners is rekening gehouden met de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet-verdienende partner.
Voor het tweeverdienerhuishouden is een extra tabel toegevoegd (tabel 4) waarbij de te betalen belasting wordt weergegeven voor één van de twee partners uit het huishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners). Vanwege het individuele stelsel van belastingheffing is het namelijk zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Een alleenstaande ouder / eenverdiener die een modaal inkomen heeft is beter te vergelijken met een tweeverdienerhuishouden dat twee maal modaal verdient dan met een tweeverdienerhuishouden dat ook modaal verdient. Dus de tabellen 1 en 2 kunnen beter worden vergelijken met tabel 4 dan met tabel 3.
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
1.960
0
11.288
3.103
1.764
2.576
3.845
15.328
2.870
1.282
2.769
8.408
19.368
2.470
799
2.769
13.330
23.408
2.070
317
2.769
18.252
27.845
1.670
0
2.769
23.406
33.045
1.270
0
2.769
29.006
38.245
870
0
2.769
34.606
43.445
470
0
2.769
40.206
48.645
70
0
2.769
45.806
53.845
0
0
2.769
51.076
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffingskorting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
3.288
860
11.288
3.103
2.810
5.375
15.328
2.870
2.328
10.131
19.368
2.470
1.846
15.053
23.408
2.070
1.363
19.975
27.845
1.670
1.046
25.129
33.045
1.270
1.046
30.729
38.245
870
1.046
36.329
43.445
470
1.046
41.929
48.645
70
1.046
47.529
53.845
0
1.046
52.799
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
14.503
6.206
4.484
1.960
1.853
18.601
6.206
4.002
2.273
6.120
22.641
6.206
3.520
2.581
10.334
26.681
6.134
3.038
2.769
14.741
30.721
5.734
2.555
2.769
19.663
34.761
5.334
2.073
2.769
24.586
38.801
4.934
1.591
2.769
29.508
42.841
4.534
1.109
2.769
34.430
46.881
4.134
627
2.769
39.352
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
980
926
11.288
3.103
1.764
1.288
5.133
15.328
2.870
1.282
1.385
9.792
19.368
2.470
799
1.385
14.715
23.408
2.070
317
1.385
19.637
27.845
1.670
0
1.385
24.790
33.045
1.270
0
1.385
30.390
38.245
870
0
1.385
35.990
43.445
470
0
1.385
41.590
48.645
70
0
1.385
47.190
53.845
0
0
1.385
52.460
In de hierna volgende figuren wordt de te betalen belasting na aftrek van de heffingskortingen (Figuur 1) en de belastingdruk (te betalen belasting, uitgedrukt als percentage van het belastbare inkomen) (Figuur 2) voor alle drie de huishoudtypes weergegeven. Zoals eerder vermeld is het zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Daarom is er in beide figuren een extra lijn toegevoegd (zwart gestreepte lijn). Deze lijn geeft de te betalen belasting (Figuur 1) en de belastingdruk (Figuur 2) weer voor één van de twee partners uit het tweeverdienerhuishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners).
Figuur 1 Te betalen belasting
Figuur 2 Belastingdruk
Voor ouderparen van wie één van beiden ernstig ziek is, bestaat de mogelijkheid op een vergoeding van de kinderopvangkosten met de SMI-middelen. Gemeenten voeren sinds 2005 SMI uit. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer in 2014 toegezegd6 in 2016 de stand van zaken op het terrein van SMI opnieuw te beoordelen. Die toezegging doet hij gestand. Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief met een toekomstvisie op SMI. Daarbij worden de uitkomsten betrokken van onderzoek naar de bekendheid en de financiële toegankelijkheid van SMI, die in het kader van een nu lopende campagne heeft plaatsgevonden. Ook de uitkomst van gesprekken met individuele gemeenten over hun eigen SMI casuïstiek en lopend onderzoek naar de uitvoering van SMI in de G4 worden betrokken bij deze toekomstvisie. Evenals het eventuele recht op kinderopvangtoeslag voor bepaalde groepen die niet aan de arbeidseis uit de Wet kinderopvang voldoen, zoals ouderparen waar één van beiden ernstig ziek is.
Op 20 april 2016 ontving ik Kamervragen van de leden Siderius en Bashir (beiden SP) over het feit dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is fiscaal ongelijk behandeld worden. Het is niet mogelijk gebleken de vragen te beantwoorden binnen de gebruikelijke termijn van drie weken. Reden hiervoor is dat het interdepartementale overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog niet is afgerond. Ik zal de antwoorden mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 15 juni 2016, naar uw Kamer sturen.