Ingediend | 4 maart 2016 |
---|---|
Beantwoord | 11 april 2016 (na 38 dagen) |
Indiener | Farshad Bashir |
Beantwoord door | Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
Onderwerpen | huisvesting organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z04573.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-2248.html |
Ik heb kennisgenomen van het proefschrift. Het promotieonderzoek draagt door middel van een internationale vergelijking bij aan de kennis over besluitvormingsprocessen met betrekking tot de wijkaanpak in Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode 2005–2015 en de rol van woningcorporaties daarbij.
Ik zie op voorhand geen dilemma’s met betrekking tot de wijkaanpak, ook niet als gevolg van een veronderstelde spanning tussen marktwerking en de overheid. Met de inwerkingtreding van de Woningwet op 1 juli 2015 is duidelijkheid ontstaan over de afbakening van het werkdomein van woningcorporaties. Bepaald is welke werkzaamheden door corporaties en hun dochtermaatschappijen mogen worden uitgevoerd. Zo mogen zij onder voorwaarden een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van het eigen bezit of ten behoeve van de eigen huurders. De leefbaarheid elders in de wijk of ten behoeve van andere bewoners van de wijk is de verantwoordelijkheid van andere organisaties, zoals de gemeente en maatschappelijke instellingen. Voor een integrale bevordering van de leefbaarheid in de wijk is dus samenwerking nodig tussen corporatie, gemeente en andere organisaties. Daarnaast moeten de bijdragen in het kader van de leefbaarheid door corporaties zijn vastgelegd in de prestatieafspraken tussen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie.
Door in de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting een duidelijke taakafbakening voor te schrijven en door leefbaarheid onderdeel te maken van de prestatieafspraken, wordt het gesprek over de wijkaanpak en ieders rol daarin bevorderd.
Het geschetste beeld dat de corporatiesector beleidsmatig zou zijn afgezonderd van de rest van de huursector, herken ik niet. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» uit 2012 is er nadrukkelijk voor gekozen dat woningbouwcorporaties weer dienstbaar worden aan het publiek belang in hun regionale werkgebied. Hun taak wordt teruggebracht tot het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen voor de sociale minima. In de Woningwet is dit onder andere uitgewerkt door de diensten van algemeen economisch belang te benoemen, taken die in lijn met het besluit van de Europese Commissie uit 2009 met staatssteun mogen worden uitgevoerd. Taken op het terrein van leefbaarheid in wijken vallen onder voorwaarden ook onder daeb-taken (zie antwoord 2). Taken die niet gerekend worden tot diensten van algemeen economisch belang zijn primair voorbehouden aan andere partijen, maar mogen onder voorwaarden ook door de niet-daeb tak van de corporatie uitgevoerd worden.
De Woningwet is per 1-7-2015 in werking getreden. Het is te vroeg om uitspraken te doen over de effecten van de Woningwet. Zoals in de wet opgenomen, zal deze in 2018 worden geëvalueerd.
In de afgelopen 10 jaar is door individuele woningcorporaties op lokaal niveau op verschillende wijze invulling gegeven aan hun betrokkenheid bij de wijkaanpak. Mij is geen correlatie bekend tussen de schaalgrootte van woningcorporaties en hun rol bij de wijkaanpak.
In het proefschrift wordt gesteld dat ten aanzien van de relatie tussen schaal en prestaties geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Enerzijds toont onderzoek aan dat grotere woningcorporaties relatief meer nieuwe woningen bouwen en een breder pakket aan diensten aanbieden. Anderzijds zijn huurders van kleinere corporaties meer tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening en bewonersparticipatie.
De Woningwet 2015 beoogt de schaal van een woningcorporatie meer in overeenstemming te brengen met de schaal van de regionale woningmarkt. Gemeenten bepalen gezamenlijk de schaalgrootte en samenstelling van een dergelijke regio, binnen de in de wet gestelde randvoorwaarden. Gemeenten zijn op dit moment bezig met het ontwikkelen van voorstellen en onderbouwingen, onderlinge afstemming en het uitvragen van zienswijzen van corporaties en andere gemeenten. Zij kunnen tot 1 juli 2016 hun verzoek indienen. De Woningwet kent geen bepaling waardoor corporaties over moeten gaan tot defuseren.
De woningmarktregio verplicht gemeenten niet tot één gezamenlijk beleid voor wijkaanpak. Of zij dat doen en, zo ja, in welke mate, is aan de gemeenten om onderling te bepalen.
Vanuit het oogpunt van democratische legitimering ben ik van mening dat het aan de gemeente is om regie te voeren. In mijn brief van 23 november 2015 betreffende de Leefbaarometer en de Voortgangsrapportage Wijkaanpak (Kamerstuk 32 847, nr. 206) heb ik aangegeven dat ik constateer dat er duidelijke verschillen tussen wijken en buurten zichtbaar zijn in zowel de leefbaarheidsituatie als de ontwikkeling ervan. Dit geldt ook voor de (voormalige) veertig wijken. Elke gemeente en elke wijk kent zijn eigen dynamiek. Dit alles benadrukt het belang van lokaal maatwerk, waarbij de gemeenten en bewoners de aanpak gezamenlijk tot een succes kunnen maken.
In de brief van 22 juni 2012 van mijn ambtsvoorganger is de kabinetsreactie op het WRR rapport «Vertrouwen in Burgers» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 29 614, nr.33). In de kabinetsreactie is aangegeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het WRR advies.
De inzet en betrokkenheid van de rijksoverheid richt zich voornamelijk op het ondersteunen van de hoofdrolspelers zelf: de gemeenten en bewoners. Dit doet het kabinet door aanpassingen in de wetgeving waar er knelpunten zijn. Daarnaast zet het kabinet in op kennisdeling.
In de Woningwet hebben huurdersorganisaties een gelijkwaardige positie gekregen naast gemeenten en woningcorporaties bij het maken van prestatieafspraken. De inhoud van de prestatieafspraken is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze drie lokale partijen. In de prestatieafspraken kunnen ook onderwerpen op wijk- en buurtniveau aan de orde komen.
Met het amendement Verhoeven c.s. zijn de volgende rechten voor huurders opgenomen in de Wet overleg huurders verhuurder: de huurdersorganisatie kan twee of meer deskundigen consulteren bij een overleg met de verhuurder, de verhuurder en de huurdersorganisatie maken afspraken over het aantal te volgen scholingsdagen (minimaal drie) en er wordt een begroting gemaakt voor de kosten die zij in het kader van de ondersteuning van huurdersorganisatie verwachten. Huurdersorganisaties kunnen derhalve gebruik maken van deze mogelijkheden.
Hoe huurdersorganisaties invulling geven aan het recht op minimaal drie scholingsdagen per jaar voor bestuursleden van huurdersorganisaties, of aan het inwinnen van advies van externe deskundigen, is aan de huurdersorganisaties, in overleg met de verhuurder in verband met de kostenvergoeding (zie ook het antwoord op vraag 12). Uit contacten met individuele huurdersorganisaties, verhuurders en intermediairs heb ik de indruk dat huurdersorganisaties die huurders van woningcorporaties vertegenwoordigen in 2015 en 2016 scholing hebben gevolgd en volgen, met het oog op hun nieuwe rol bij het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en gemeenten.
Ik beschik niet over gegevens over de hoogte van de budgetten voor huurdersorganisaties die tussen verhuurders en huurdersorganisaties worden afgesproken. Voor woningcorporaties zullen deze gegevens in de komende jaren via de jaarlijkse verantwoording in beeld worden gebracht, voor het eerst over verslagjaar 2016.
Woningcorporaties kunnen een stabiliserende en verbindende factor zijn in de wijkaanpak, mits het voor alle betrokken lokale partijen duidelijk is wat zij van woningcorporaties kunnen verwachten voor wat betreft toegestane activiteiten en inzet van middelen. De Woningwet verschaft deze duidelijkheid en voorkomt dat woningcorporaties primaire verantwoordelijkheden van andere partijen overnemen. Binnen het gegeven juridisch kader hebben lokale partijen de ruimte om met elkaar de samenwerking nader in te vullen en vast te leggen in prestatieafspraken.