Ingediend | 22 februari 2016 |
---|---|
Beantwoord | 23 maart 2016 (na 30 dagen) |
Indiener | Farshad Bashir |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z03783.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1981.html |
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de wettelijke bevoegdheid om een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan teruggevorderde toeslag te verrekenen met een aan diezelfde belanghebbende uit te betalen toeslag of teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Verrekening van toeslagen op grond van deze bevoegdheid is alleen aan de orde als er sprake is van een toeslagschuld en niet als er sprake is van een belastingschuld. De toepassing door de Belastingdienst/Toeslagen van de verrekeningsbevoegdheid (in de vragen aangeduid met «dwangverrekening») kan pas plaatsvinden als de toeslagschuld niet binnen de daarvoor geldende termijn wordt voldaan en een betalingsregeling niet tot stand komt of als een lopende betalingsregeling niet wordt nagekomen. In het geval een toeslag geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, biedt de Belastingdienst/Toeslagen standaard een betalingsregeling aan van 24 maanden. Bij dit aanbod wordt vermeld dat de belanghebbende een persoonlijke betalingsregeling – een zogenoemde maatwerkregeling – kan aanvragen als hij niet in staat is de voorgestelde betalingsregeling na te komen. De maatwerkregeling gaat uit van de individuele betalingscapaciteit van de belanghebbende. De Belastingdienst/Toeslagen stimuleert zo het gebruik van een betalingsregeling.
Als de toeslagschuld niet op tijd wordt betaald en er ook geen betalingsregeling tot stand komt of als de overeengekomen betalingsregeling niet wordt nagekomen, is verrekening mogelijk met een uit te betalen bedrag aan toeslag of een teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Een terugvordering zorgtoeslag kan dus worden verrekend met een uit te betalen zorgtoeslag, met een andere uit betalen toeslag of met een teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
De Belastingdienst/Toeslagen kan op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de uitbetaling van een voorschot zorgtoeslag geheel of gedeeltelijk opschorten indien een redelijk vermoeden bestaat dat een voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of indien gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of als dit adresgegeven ontbreekt.
Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de Awir afzien van het uitbetalen van een toegekende toeslag zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt. Als er vijf jaar na het verstrijken van het betreffende toeslagjaar nog steeds gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven of dit gegeven nog steeds ontbreekt, vervalt het recht op uitbetaling geheel.
Er zijn mij geen signalen bekend dat de Belastingdienst/Toeslagen van deze wettelijke voorwaarden afwijkt.
Zie antwoord vraag 5.
Ik ben bekend met het feit dat er burgers zijn die wachten met het aanvragen van een toeslag totdat zij duidelijkheid hebben over de hoogte van hun verzamelinkomen over het voorbije jaar. Meer duidelijkheid ontstaat al op het moment waarop de burger zijn aangifte voor de inkomstenbelasting indient. Het verzamelinkomen voor de burger wordt in de online aangifte ook direct zichtbaar. In het overgrote deel van de gevallen wordt de aangifte voor 1 mei ingediend. Als de burger uitstel van indiening van zijn aangifte heeft tot na 1 september, wordt de aanvraagtermijn voor de toeslagen verlengd tot de datum waarop het uitstel eindigt. Mensen die geen aangifte hoeven te doen hebben de in de Awir genoemde datum van 1 september als uiterste aanvraagdatum. Aangezien deze mensen al vroeg in het jaar over de voor de aanvraag benodigde gegevens beschikken zou de aanvraagtermijn voor hen voldoende ruim moeten zijn. Naar mijn mening vormt die uiterste aanvraagdatum dan ook niet een probleem dat een oplossing behoeft. De wettelijke regels laten overigens niet toe om – zoals in de vraag wordt gesuggereerd – altijd met een aanvraag te wachten totdat de definitieve aanslag is vastgesteld. Voor zover mij bekend is dat ook niet de praktijk.
Oorspronkelijk gold in de Awir voor het aanvragen van een toeslag een uiterste aanvraagdatum van 1 april volgend op het toeslagjaar. Ook deze datum kon worden verlengd met de periode waarvoor uitstel voor indiening van de aangifte inkomstenbelasting was verkregen. In het kader van vereenvoudiging van het uitvoeringsproces van toeslagen is in de Wet overige fiscale maatregelen 2012 geregeld dat 1 september volgend op het jaar waarop de toeslag betrekking heeft de uiterste datum is voor het aanvragen van een toeslag over dat jaar omdat de Belastingdienst/Toeslagen dan minder vaak hoeft na te gaan of uitstel voor indiening van de aangifte is verkregen. Zoals hiervoor aangegeven is een verlenging van deze termijn nog steeds mogelijk voor de periode waarvoor uitstel voor indiening van de aangifte inkomstenbelasting wordt verleend. Voor de kinderopvangtoeslag geldt overigens op dit punt een specifieke regeling die inhoudt dat de toeslag tot maximaal drie maanden voor de maand van aanvraag wordt toegekend.
Ik zie geen reden om de wet aan te passen op dit punt.
Zie antwoord vraag 7.