Ingediend | 21 december 2015 |
---|---|
Beantwoord | 10 maart 2016 (na 80 dagen) |
Indieners | Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z25139.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1846.html |
Het onderzoek naar het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer Mekonen, valt onder de bevoegdheid van de Duitse autoriteiten. Dit onderzoek is door hen verricht en reeds afgehandeld. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in Nederland doen hier dan ook geen verder onderzoek naar. Dat neemt niet weg dat, in het geval – op basis van welke informatie dan ook – nader inzicht zou ontstaan rond de verdwijning en het overlijden van de heer Mekonen, het OM en de politie in Nederland de nabestaanden daarover op een geëigend moment zullen informeren. Voor verdere beantwoording van deze vragen verwijs ik naar antwoord 12 op de eerder gestelde Kamervragen2 over het overlijden van de heer Mekonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Zie antwoord vraag 1.
In de antwoorden op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat de heer Mekonen geen aangifte bij de politie heeft gedaan van bedreiging en dat bij het COA geen melding van een bedreiging bekend was. Het COA heeft mij gemeld dat er wel een melding over onenigheid met een medebewoner staat opgenomen in een rapportage van de beveiliging van de betreffende locatie van 17 november 2013. In die rapportage staat dat de heer Mekonen op die datum aan de medewerkers van de beveiliging heeft verteld dat hij last heeft van zijn medebewoner omdat de televisie en de verlichting de hele nacht aanstonden en hij daardoor niet kon slapen. Uit de beschikbare informatie valt niet af te leiden of deze informatie met andere instanties is gedeeld.
Het COA heeft van deze onenigheid destijds geen melding gedaan bij de politie omdat daar naar het oordeel van het COA onvoldoende reden toe bestond. Het COA heeft deze informatie over de onenigheid wel verstrekt aan de politie tijdens het telefonisch contact tussen de politie Midden-Nederland en de leiding van het COA van het AZC Leersum (zie het antwoord op vraag 6 en 7).
Zie antwoord vraag 3.
Na overleg met het COA heeft de heer Mekonen er voor gekozen om op 3 december 2013 te verhuizen naar een andere ruimte op het AZC Leersum, met als doel om de onenigheid tussen hem en zijn kamergenoot weg te nemen. Het COA heeft daarna geen klachten van de heer Mekonen over onenigheid of overlast meer ontvangen.
Zoals al bij de eerdere beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714) is gemeld, werd op 2 januari 2014 bij de politie Midden-Nederland door bekenden van de heer Mekonen melding gemaakt van diens vermissing en de eerdere bedreiging aan zijn adres. Van die bedreiging was destijds geen aangifte of eerdere melding gedaan bij de politie. Na de melding van 2 januari 2014 is door de politie Midden-Nederland telefonisch contact opgenomen met de leiding van het COA van het AZC Leersum. Het COA zou de heer Mekonen op 7 januari 2014 uitschrijven, indien op dat moment nog geen bericht van hem zou zijn ontvangen. Tijdens het telefonisch contact werd door het COA tevens gemeld dat de heer Mekonen na de ruzie met zijn kamergenoot een andere kamer toegewezen had gekregen, waarmee de situatie leek te zijn opgelost. Ook is aangegeven dat het COA van plan was een gesprek aan te gaan met de (voormalige) kamergeno(o)t(en) van de heer Mekonen en de politie daarover te informeren. Naar aanleiding van het telefonisch contact met het COA is er door de politie geen aanleiding gezien om de (voormalige) kamergenoten op het AZC te horen in verband met de gemelde bedreiging en vermissing. Ten overvloede merk ik op dat dergelijke overwegingen altijd worden gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden 3, 4 en 5 van de eerdergenoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Zie antwoord vraag 6.
De politie Midden-Nederland is op 6 januari 2014 door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van het overlijden van de heer Mekonen. Hierna heeft de politie op verschillende momenten contact gehad met de Duitse autoriteiten over de gemelde vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, waarbij ook de door de nabestaanden uitgesproken twijfels over de omstandigheden van zijn overlijden zijn gemeld.
Het COA heeft in verband met de vermissing van de heer Mekonen op 3 januari 2014 een melding verzonden aan het EMM. Deze melding blijkt echter niet bekend te zijn bij het EMM. De melding hield in dat de heer Mekonen al enkele dagen niet meer op het AZC was gesignaleerd, alsmede dat op de kamer van de heer Mekonen een bepaald merk tas (met daarin procedurepapieren en kleren) was aangetroffen die (met de kennis van toen) volgens een instructiefolder van het EMM soms in verband kan worden gebracht met mensensmokkel. Bij het EMM was al bekend dat dit specifieke merk tas vaak werd aangetroffen bij Eritrese asielzoekers. Sinds april 2014 is duidelijk dat dit merk tas niet in verband kan worden gebracht met mensensmokkel.
Ik wil hierbij opmerken dat het EMM een samenwerkingsverband is tussen de Nationale Politie (landelijke eenheid), de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Relevant bevonden signalen worden na analyse en aanvulling met de nodige informatie periodiek met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel besproken, om onder meer de trends op het gebied van mensenhandel te kunnen onderkennen. Concrete meldingen van vermissing van personen moeten worden gedaan bij de betrokken regionale politie-eenheid, in dit geval de eenheid Midden-Nederland. Die was sinds 2 januari 2014 reeds op de hoogte en bezig met deze vermissing, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7. Enkele dagen na het overlijden van de heer Mekonen heeft een wijkagent, uit hoofde van zijn reguliere toezichthoudende taak, een bezoek gebracht aan het AZC te Leersum. Een medewerker van het COA heeft tijdens dat bezoek aan de wijkagent laten weten melding te hebben gemaakt bij het EMM over de heer Mekonen. De wijkagent heeft hiervan een aantekening gemaakt in de systemen van de politie. Omdat een melding aan het EMM niet behoort tot de operationele politie-informatie, die ziet op het oplossen van een bepaalde casus, is het niet de gebruikelijke werkwijze om dergelijke meldingen met dit doel aan buitenlandse autoriteiten door te geven en is niet bekend of de Duitse autoriteiten hier in dit geval over zijn geïnformeerd. De twijfels van de nabestaande rondom de verdwijning van de heer Mekonen zijn wel gedeeld met de Duitse autoriteiten.
Zie antwoord vraag 9.
Zie antwoord vraag 9.
Zoals reeds eerder opgemerkt, worden overwegingen altijd gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Ja.
Ik verwijs hiervoor naar antwoord 17 op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Hierbij bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (beiden Sp) over de dood van een Eritrese asielzoekers (ingezonden 21 december 2015) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.