Ingediend | 22 oktober 2015 |
---|---|
Beantwoord | 13 november 2015 (na 22 dagen) |
Indiener | Ed Groot (PvdA) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z19654.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1109.html |
Ja, ik ben bekend met het besluit van de Europese Commissie (hierna: de Commissie).
Nederland heeft de vertrouwelijke versie van het besluit ontvangen op 22 oktober jl. In het besluit heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie), overeenkomstig de mededeling van de Commissie C(2003)4582 van 1 december 2003 over geheimhouding bij beschikkingen inzake staatssteun (hierna: de Mededeling) Nederland verzocht de Commissie in kennis te stellen van vertrouwelijke informatie in het besluit die niet gepubliceerd kan worden. Nederland is op dit moment in overleg met Starbucks de vertrouwelijke gegevens in het besluit aan het inventariseren en zal richting de Commissie reageren. Naar verwachting zal daarna een volgens de in de Mededeling van de Commissie te volgen procedure over de vertrouwelijke gegevens starten. Uit de Mededeling volgt tevens een nadere omschrijving van de aard van de vertrouwelijke gegevens die beschermd kunnen worden door middel van geheimhouding. Dit kunnen zowel zakengeheimen als alle andere vertrouwelijke inlichtingen betreffen. Onder zakengeheimen wordt de informatie verstaan die verband houdt met een bedrijfsuitoefening die daadwerkelijk of potentieel economische waarde heeft, en waarvan de openbaarmaking andere ondernemingen economisch voordeel kan opleveren. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in het algemeen slechts op een verzoek tot vertrouwelijke behandeling wordt ingegaan, indien dit strikt noodzakelijk is om een zakengeheim of andere vertrouwelijke informatie te beschermen. Afronding van de overlegprocedure met de Commissie kan enige tijd duren. Het openingsbesluit inzake Starbucks Manufacturing is bijvoorbeeld een half jaar na de bekendmaking daarvan gepubliceerd2.
Ik verwacht Uw Kamer binnen enkele weken nader te kunnen informeren over de reactie en zienswijze van het kabinet op het besluit.
Nederland voert een eigen procedure en heeft daarin ook niet in alle gevallen dezelfde belangen als Starbucks. Om deze procedure te kunnen voeren heeft Nederland wel gegevens nodig van Starbucks. Bij het bepalen van de vertrouwelijke gegevens in de besluiten van de Commissie kan Nederland niet eenzijdig bepalen welke gegevens in het besluit zakengeheimen in de zin van de Mededeling van de Commissie betreffen. Die beoordeling ligt primair bij Starbucks. Daarnaast is medewerking nodig van Starbucks bij het aanleveren van door de Commissie gevraagde informatie die soms alleen bij de lidstaat of soms alleen bij de onderneming beschikbaar is. In de Starbucks zaak heeft de Commissie er uiteindelijk ook voor gekozen om overeenkomstig artikel 7 van de Procedureverordening4 direct bij Starbucks en andere ondernemingen marktinformatie op te vragen (de zgn. Market Information Tool – MIT). In technisch complexe zaken zoals Starbucks zijn contacten met de belastingplichtige noodzakelijk om de Commissie tijdige, voldoende en juiste informatie te verschaffen die de Commissie nodig acht voor de beoordeling van de zaak.
Het gebruik van hybride entiteiten kan er inderdaad toe leiden dat inkomen in geen enkel land wordt belast, althans dat belasting voor zeer lange tijd wordt uitgesteld. Dat internationaal opererende bedrijven door de mogelijkheid in te spelen op verschillen tussen nationale belastingsystemen, zoals hybride instrumenten, een ongewenst concurrentievoordeel op binnenlandse bedrijven kunnen hebben is een zorg van het kabinet. Daarom omarmt het kabinet de BEPS-voorstellen op dit punt. In mijn brief van 5 oktober 2015 ben ik uitgebreid ingegaan op de uitkomsten van het BEPS project en de appreciatie daarvan door het kabinet.
De zorg om hybride mismatches staat los van de vraag of de aan Nederland toerekenbare winst juist is vastgesteld en of in dit geval een selectief voordeel is toegekend aan Starbucks. Dat is echter de enige vraag die in het kader van de huidige Starbucks-procedure en bij de beoordeling van staatssteunaspecten van belang is en beantwoord kan worden.
Op het gebruik van immateriële activa ga ik hierna in onder vragen 5 en 6.
De Transfer Pricing Guidelines schrijven voor dat het vaststellen van de commerciële en financiële relaties tussen gelieerde partijen en de daaraan verbonden voorwaarden en economisch relevante omstandigheden een analyse van de groep als geheel vereist. Zodoende wordt een beter beeld verkregen van de rol van de functies, de daarmee gepaard gaande risico’s en gebruikte activa van een bepaald groepsonderdeel binnen de activiteiten van de groep als geheel. De winst van dat specifieke groepsonderdeel wordt bepaald op basis van de door dat onderdeel uitgeoefende functies, de daarmee gepaard gaande risico’s en de gebruikte activa. De vraag of andere onderdelen binnen de groep teveel of te weinig van de overige winst toebedeeld krijgen, speelt bij deze winstbepaling echter geen rol. Ook de mogelijkheid dat de winst die niet aan Nederland toe te rekenen valt niet belast wordt, bijvoorbeeld als gevolg van dispariteiten tussen verschillende belastingstelsels, zoals hybride mismatches, is hierbij niet relevant.
Het BEPS action plan constateert dat toepassing van de Transfer Pricing Guidelines kon leiden tot toerekening van winst aan entiteiten waar geen waarde toevoegende activiteiten plaatsvonden. Met name de nadruk op de contractuele allocatie van functies, risico’s en activa maakte de Transfer Pricing Guidelines kwetsbaar voor manipulatie. Daarom zijn in het kader van het BEPS project de richtlijnen rond de toepassing van het arm’s length principe verduidelijkt en versterkt. Nederland hanteert al geruime tijd een economische benadering gebaseerd op een uitgebreide analyse van feitelijk uitgeoefende functies, gedragen risico’s en gebruikte activa. Het in het verrekenprijsbesluit geformuleerde beleid inzake stalling van immateriële activa is daarvan een goed voorbeeld. De Nederlandse belastingdienst bestrijdt al jaren het kunstmatig verplaatsen uit Nederland van winst die voortvloeit uit immateriële activa. De aanpassing in de Transfer Pricing Guidelines op dit punt kunnen dan ook worden gezien als een bevestiging van het Nederlandse beleid.
De Belastingdienst zou ook met toepassing van de uitkomsten van de BEPS actieplannen 8–10 eenzelfde ruling (APA) met Starbucks zijn overeengekomen.
Zie antwoord vraag 5.
In de BEPS voorstellen voor aanpassing van hoofdstuk VI van de OESO Transfer Pricing Guidelines staat dat alle onderdelen van een groep een passende beloning dienen te ontvangen voor de functies die zij uitoefenen, de risico’s die daarmee gepaard gaan en de activa die zij gebruiken in het kader van de ontwikkeling, de verbetering, het onderhoud, de bescherming en de exploitatie van immateriële activa. Ook het verrekenprijsbesluit geeft aan dat de uitgeoefende functies, de daarmee gepaard gaande risico’s en de gebruikte activa de beloning bepalen. Het verrekenprijsbesluit verwijst dus niet alleen naar functionaliteit om risico’s te beheersen.
In het huidige verrekenprijsbesluit staat al dat de OESO Transfer Pricing Guidelines een internationaal geaccepteerde invulling geven aan het arm’s lengthbeginsel en door Nederland worden gezien als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet VPB 1969 omschreven beginsel. Het verrekenprijsbesluit zal, nadat de komende tijd nog een aantal onderwerpen uit het BEPS project nader worden uitgewerkt, daar waar nodig worden herzien, zodat het ook na het BEPS project geheel in lijn zal zijn met de aangepaste Transfer Pricing Guidelines.
Belastingverdragen zijn oorspronkelijk ontworpen om dubbele belasting te vermijden. In het kader daarvan verdelen verdragen heffingsrechten tussen de verdragsluitende staten. Eén van de uitkomsten van het BEPS project is dat in de considerans van toekomstige verdragen opgenomen zal worden dat het niet de bedoeling is dat deze worden gebruikt om tot dubbele niet-belasting te komen. Daar past de nuancering bij dat er gevallen zijn waarin het geen bezwaar is dat een betaling nergens wordt belast, met name om economische dubbele belasting te voorkomen. Zo is het een vast onderdeel van het Nederlandse verdragsbeleid om er naar te streven de betaling van dividenden binnen één concern nergens te belasten. Niet in de bronstaat en, door het gebruik van de deelnemingsvrijstelling, ook niet in Nederland. De bedoeling van de deelnemingsvrijstelling om de winst van een concern niet te treffen met dubbele economische belasting zou anders ondergraven worden.
Ook zie ik geen principieel kwaad in gevallen waarin een vrijstelling in het verdrag ertoe leidt dat de aftrek in het ene land plaatsvindt tegen een hoger tarief dan het tarief waartegen het in het andere land belast wordt. Zonder een dergelijk uitgangspunt zou de soevereiniteit van een land om zijn eigen fiscale stimuleringsmaatregelen in het leven te roepen aangetast worden.
Het bovenstaande laat zien dat het gebruik van de begrippen dubbele belasting en dubbele niet-belasting niet altijd leidt tot een zinvol onderscheid tussen aanvaardbare en ongewenste situaties. Waar het om gaat is dat die gevallen bestreden moeten worden, waarin op kunstmatige wijze belasting wordt vermeden in strijd met de bedoeling van de relevante regels. Zoals eerder gezegd, speelt daarbij meer dan verdragsmisbruik.