Ingediend | 3 augustus 2015 |
---|---|
Beantwoord | 8 september 2015 (na 36 dagen) |
Indiener | Betty de Boer (VVD) |
Beantwoord door | Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
Onderwerpen | spoor verkeer |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z14495.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-3335.html |
Ja.
Bij het project Doorstroomstation Utrecht (DSSU) of bij de verbouwing van de stationsterminal Utrecht Centraal is geen sprake van het opknippen van de projecten. DSSU omvat de volledige aanpassing van de spoorinfrastructuur bij Utrecht Centraal en het stationsproject omvat de volledige verbouw en uitbreiding van de stationsterminal Utrecht Centraal. ProRail zorgt dat beide projecten onderling goed afgestemd worden.
Wel is sprake van het gefaseerd uitvoeren van beide projecten. Dit faseren wordt bij grote verbouwingen zoals in Utrecht gedaan om de reizigershinder te beperken.
Een deel van het station of een deel van de sporen wordt aangepast terwijl de reizigers nog gebruik kunnen maken van het overige deel van het station. De consequentie van deze aanpak is dat de bouwwerkzaamheden langer duren dan bij het volledige buiten gebruik nemen van het station of de sporen. Gezien het belang van Utrecht Centraal voor de reiziger is het langdurig volledig buiten gebruik nemen van dit station geen reële optie.
Een project dat gefaseerd wordt uitgevoerd blijft één project onder aansturing van één projectorganisatie. Ik zie dan ook geen relatie tussen het gefaseerd uitvoeren van projecten en het verondersteld versnipperd raken van kennis.
Een oordeel over de gang van zaken en het handelen van ProRail is pas te geven als de uitkomsten bekend zijn van het onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten. De oorzaken van de kostenstijging zelf hebben deels te maken met ontwikkelingen in het ontwerp en deels door externe oorzaken zoals een aangescherpt veiligheidskader als gevolg van het ongeluk Singelgracht in 2012 en de gewijzigde regelgeving ten aanzien van trillingshinder.
Zie het antwoord op vraag 5 tot en met vraag 9 van de vragen van het lid Van Helvert.
Na vernietiging van het tracébesluit Sporen in Utrecht in het najaar van 2013 werd duidelijk dat dit gevolgen zou gaan hebben voor de planning van het (ontwerp) tracébesluit van het project DSSU. Deze vertraging is door ProRail aan IenM gemeld. In het voorjaar van 2014 maakte ProRail informeel ook melding van een mogelijke forse budgetspanning. Dit resulteerde in een formele melding door ProRail in het overleg van 25 juni 2014 en de brief van augustus 2014 over een dreigende forse kostenoverschrijding van € 107 miljoen. Met de Voortgangsrapportage 10 van PHS uit oktober 2014 is de Kamer geïnformeerd over een aangepaste planning en hogere kosten. Daarbij is aangegeven dat de precieze omvang van deze kostenstijging en de dekking ervan nog moesten worden vastgesteld.
Direct na de formele melding door ProRail in juni 2014 is een intensief proces gestart tussen ProRail, IenM en NS om de omvang en oorzaken van de kostenstijging scherp te krijgen en om die kostenstijging zo beperkt mogelijk te houden. Ook heeft IenM in het najaar van 2014 het initiatief genomen tot een extern onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten.
Na het ongeluk op de Singelgracht in Amsterdam in 2012 zijn aanpassingen doorgevoerd in de veiligheidsregelgeving over het spoor. Deze nieuwe regelgeving is vervolgens ook doorgevoerd in het ontwerp van de sporen in Utrecht bij DSSU. Het al opgestelde ontwerp moest hiervoor worden aangepast. Deze aanpassingen hebben tot vertraging geleid. Omdat de veiligheid van de reiziger altijd de hoogste prioriteit heeft moesten de aanpassingen in het ontwerp wel worden doorgevoerd.
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Helvert.
Het externe onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten, waarbij gekeken wordt naar de projecten OV SAAL korte termijn en DSSU, is in april 2015 gestart en wordt dit najaar afgerond. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer na afronding ervan informeren.
ProRail heeft het ministerie op 4 augustus 2014 per brief op de hoogte gesteld van een dreigende kostenstijging van € 107 miljoen. De € 30 miljoen is gebaseerd op de formele aanvraag van ProRail van mei 2015 voor aanvullend budget voor DSSU. Er is daarmee duidelijkheid over de totale omvang van de kostenstijging. Ultieme zekerheid over de uiteindelijke kosten van DSSU is er pas na oplevering van het project, maar vertragingen buiten de actuele planning (gereed eind 2016) of budgettaire gevolgen buiten het opgehoogde budget worden door ProRail niet voorzien.
Dekking van de kostenstijging zal plaatsvinden vanuit het Infrastructuurfonds.
Zie de antwoorden op de vragen 5 tot en met vraag 9 van het lid Van Helvert.
De oorzaken van de kostenstijging zijn in de Voortgangsrapportage 10 van PHS uit oktober 2014 aan uw Kamer gemeld. Er is in de voortgangsrapportage aangegeven dat in oktober 2013 het Tracébesluit voor het voorgaande project Sporen in Utrecht (SiU) vernietigd is door de Raad van State wegens kritiek op de Beleidsregel trillingshinder spoor (Bts). In april 2014 is, na publicatie van een herziene Bts in maart 2014, een nieuw Tracébesluit SiU vastgesteld. Deze ontwikkelingen, tezamen met een noodzakelijk herontwerp van seinen en bovenleidingen als gevolg van verscherpte veiligheidseisen na het ongeval Singelgracht Amsterdam, hebben geleid tot een aangepaste planning. Deze ontwikkelingen leiden ook tot hogere kosten.
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Van Helvert.
De invulling van de opdrachtgeverrol van IenM wordt regelmatig tegen het licht gehouden. Het governancemodel Grote Projecten wordt daarbij binnen IenM gehanteerd voor de inrichting van de sturing, beheersing en verantwoording van grote projecten. Waar mogelijk worden verbeteringen doorgevoerd zoals de introductie van het instrument Gate-Review, waarbij voordat een nieuwe fase van een project wordt gestart door een externe toets scherp wordt gemaakt waar de grootste risico’s zich bevinden en hoe deze zijn te beheersen. Bij tegenvallers zoals de kostenstijging bij DSSU wordt bezien hoe deze zich hebben kunnen voordoen. Het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek moet handvatten opleveren om de projectbeheersing en de invulling van de opdrachtgeverrol door IenM verder te verbeteren.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek. Maar het klopt dat er de afgelopen jaren voorbeelden zijn geweest waarbij het ministerie werd geconfronteerd met scopewijzingen bij projecten die bij ProRail in voorbereiding of uitvoering waren die niet (tijdig) op het juiste niveau met het ministerie zijn besproken.
Het is juist dat wezenlijke bijsturing niet meer mogelijk was toen de problematiek bij DSSU werd gemeld. Het bleek wel mogelijk om de financiële gevolgen te beperken tot de genoemde € 29,5 miljoen. Voorbeelden uit eerdere jaren van onverwachte tegenvallers zijn te vinden bij Zwolle Spoort, Den Haag emplacement en OV SAAL cluster c. Deze voorbeelden waren aanleiding om in gesprek te gaan met ProRail om de onderlinge communicatie te verbeteren.
Uit de uitkomsten van het bij het antwoord op vraag 2 van van Helvert genoemde onderzoek zal moeten blijken waarom de verbeteringen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en welke extra stappen gezet kunnen worden.
Ik heb geen oordeel over uitlatingen van een anonieme «betrokkene».
De werkrelatie tussen het ministerie en ProRail is te karakteriseren als intensief, inhoudelijk, en met diverse rollen en verantwoordelijkheden. Zowel het ministerie als ProRail hebben als doel om te komen tot een goed werkend spoorsysteem. Daarbij ligt het primaat van de beleidskeuzes bij het ministerie maar is de technisch inhoudelijke deskundigheid van ProRail onontbeerlijk. In de werkrelatie is ruimte voor verbetering, hiervoor zijn door IenM en ProRail gezamenlijk acties ingezet.
De gemeente Utrecht is betrokken in het kader van het planologisch proces (tracéwet, bestemmingsplan, milieueffectrapportage). NS is partij binnen PHS waarvan DSSU onderdeel uitmaakt. NS is actief betrokken bij de uitvoering van het project om te borgen dat de opgeleverde infrastructuur ook optimaal bruikbaar is voor vervoerder NS. Waar de betrokkenheid van NS leidt tot aanvullende wensen tijdens de uitvoering moet dit leiden tot voorstellen voor scopewijzigingen die door het ministerie al of niet worden geaccordeerd.
Het is duidelijk dat de afgelopen jaren sprake is geweest van tegenvallers bij enkele projecten. Ik zie echter geen trend. Ik wijs u daarbij op grote projecten zoals de verbouwing van het station Rotterdam Centraal en de aanleg van de Hanzelijn die binnen scope en planning zijn gerealiseerd.
Het parlementaire onderzoek van de commissie Kuiken is mede aanleiding geweest om de lange Termijn Spooragenda op te stellen waarin ik in afstemming met de spoorsector de toekomstvisie en doelen voor het spoorvervoer heb vastgelegd. Hiermee is voor alle bij het spoor betrokken partijen duidelijk wat de ambities zijn. Daarnaast zijn de aanbevelingen, evenals de conclusies van de parlementaire werkgroep ProRail uit 2005, mede aanleiding geweest om de aansturing van ProRail aan te scherpen en de samenwerking te verbeteren.
Uit de uitkomsten van het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek zal moeten blijken welke extra stappen gezet kunnen worden.
De scope van DSSU is bevroren en het tracébesluit is vastgesteld. Daarnaast hebben ProRail en NS in intensieve samenwerking de benodigde buitendienststellingen voor 2015 en 2016 vastgesteld. Nieuwe vertraging of kostenstijgingen worden daarom door ProRail nu niet verwacht, maar ultieme zekerheid is pas na oplevering van het project te geven.
Nee deze kritiek herken ik niet. Voor DSSU is de scope en het tracébesluit vastgesteld. Daarmee is het eindbeeld voor de sporen lay-out in Utrecht bekend. De uitvoering in verschillende faseringsstappen doet daar niets aan af.
Of er bij de voorbereiding en uitvoering van het project DSSU sprake is geweest van versnippering van kennis zal moeten blijken uit de uitkomsten van het bij het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek. Ik kan op deze uitkomsten niet vooruitlopen.