Ingediend | 25 juni 2015 |
---|---|
Beantwoord | 27 augustus 2015 (na 63 dagen) |
Indiener | Eric Smaling |
Beantwoord door | Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | geluid natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z12462.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-3177.html |
Ja, dit artikel is mij bekend. De conclusie in het stuk dat Nederland van de vier landen uit het artikel de meest flexibele regeling hanteert voor de plaatsing van windmolens, wordt door mij niet gedeeld. In het antwoord op vraag 5 wordt dit nader toegelicht. Ook aanpassing van de huidige regelgeving is niet aan de orde. Dit wordt toegelicht in het antwoord op vraag 6.
De geluidsnormen waaraan windturbines op land moeten voldoen, zijn opgenomen in paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze voorschriften zijn van toepassing op alle windturbines die onder dit besluit vallen. Dit geldt ook voor windturbines die op grond van het Besluit omgevingsrecht ook een omgevingsvergunning milieu of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) moeten hebben omdat zij merplichting of merbeoordelingsplichting zijn.
Het Activiteitenbesluit is een algemeen verbindend voorschrift, waardoor de burger op dit punt geen bezwaar- of beroepsmogelijkheden bij de bestuursrechter heeft. Wel kunnen belanghebbenden bij het bevoegd gezag een klacht of een verzoek om handhaving indienen, indien men van mening is dat een windturbine de normen uit het Activiteitenbesluit overschrijdt. Daarnaast geeft het Activiteitenbesluit de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het instrument «maatwerkvoorschrift» maakt het mogelijk om te komen tot een op een concrete situatie toegesneden doelmatige oplossing. Een derde-belanghebbende kan het bevoegd gezag dan ook verzoeken om in verband met bijzondere lokale omstandigheden voor een windturbine geluidsnormen met een andere waarde vast te stellen. Tegen een besluit op dit verzoek staat bezwaar en beroep open. Zie hierover ook de lijst van vragen en antwoorden bij de wijziging van het Activiteitenbesluit en het Besluit omgevingsrecht (Kamerstuk 31 209, nr. 99), waar in de antwoorden 10 en 61 uitvoerig is ingegaan op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Bovenstaande sluit overigens niet uit dat op andere gronden dan geluid wel bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is tegen de omgevingsvergunning of de OBM. Ook kan het mogelijk zijn dat op grond van ruimtelijke ordeningsprocedures of bij de bouwvergunning bezwaar- en beroepsmogelijkheden openstaan tegen windturbines.
Voor iedere windturbine bestaan er dus voor burgers mogelijkheden om met betrekking tot geluid overeenstemming met nationale regels bij de bestuursrechter aan te kaarten. Daarnaast bestaat in Nederland ook nog de civiele rechter als rest-rechter, mocht er geen bestuursrechtelijk beroep mogelijk zijn. Met deze mogelijkheden wordt voldaan aan de eisen die het Verdrag van Aarhus stelt aan de toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.
Het is juist dat van een jaargemiddelde waarde wordt uitgegaan. Periodes met relatief veel geluid worden daarin niet afzonderlijk beoordeeld, maar bepalen wel mede de hoogte van het jaargemiddelde, uitgedrukt in de dosismaat Lden (waarbij «den» staat voor «day-evening-night»). De Lden is in het kader van de EU-Richtlijn omgevingslawaai niveau gedefinieerd als maat om het geluidsniveau voor geluidsbronnen weer te geven. In lijn hiermee wordt er in Nederland naar gestreefd bij de wettelijke normen de Lden als dosismaat te gebruiken. De berekening van een Lden wordt uitgevoerd over een periode van een jaar waarbij de gemiddelde waarde maximaal de waarde van de vastgelegde norm mag zijn. Hierdoor is het mogelijk dat perioden met een hoger geluidsniveau rekenkundig worden gecompenseerd door perioden met lagere waarden. De dosismaat Lden heeft een goede relatie met lange termijn effecten zoals hinder en slaapverstoring en is daarmee een geschikte maat voor normering. Verhoogde bloeddruk, hart- en vaataandoeningen zijn eveneens gezondheidseffecten van geluid die goed worden meegewogen in de Lden-systematiek. Deze treden echter pas op na langdurige blootstelling aan niveaus vanaf 50 dB(A) of meer. Dergelijke situaties komen bij windturbines nauwelijks voor.
Bij een geluidmeting wordt het totale geluid gemeten. In dit geval gaat het dan naast het geluid van de windturbines om achtergrondgeluid en ander omgevingsgeluid. Directe meting is daarmee niet goed geschikt om aan de normstelling voor windturbines te toetsen, zeker gezien het feit dat het bij windturbines om relatief lage geluidsniveaus gaat. Daarnaast is meting niet praktisch omdat een jaargemiddelde geluidsbelasting alleen maar over een volledig jaar kan worden gemeten, en niet gedurende een kortere periode. Juist om deze redenen is voorzien in beoordeling op grond van het bronvermogen van de windturbines.
Ik deel deze conclusie niet. Zo geldt in Denemarken sinds januari 2012 een geluidsnorm van 20 dB(A) voor alleen laagfrequent geluid van windturbines binnen de woning. Deze Deense 20 dB(A)-norm in woningen is in de praktijk in veel gevallen soepeler maar in andere gevallen weer strenger dan de Nederlandse 47 dB Lden/41 dB Lnight-norm buiten de woning. Dit is afhankelijk van het type windturbine, het windturbinepark en de geluidswering van de woning.
Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling daarop het volgende: met de huidige normering voor windturbines in Nederland wordt een zeer redelijke mate van bescherming geboden tegen onacceptabele hinder door geluid. Uit het recentelijk uitgebrachte «Kennisbericht Geluid van windturbines»3 blijkt dat bij een geluidsniveau van 47 dB Lden 8 à 9 procent van de omwonenden ernstige geluidshinder kan ondervinden. Dit is in lijn met de op grond van wet en regelgeving geldende normen waarmee geluid van windturbines niet anders wordt behandeld dan geluid uit andere bronnen. Er is dan ook geen aanleiding de bestaande normering voor windturbines te herzien.