Ingediend | 22 mei 2015 |
---|---|
Beantwoord | 18 juni 2015 (na 27 dagen) |
Indiener | Eric Smaling |
Beantwoord door | Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie energie natuur en milieu overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z09304.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-2603.html |
Ja.
Tussen Warmtebedrijf Rotterdam (WBR) en Afvalverwerking Rijnmond (AVR) is kennelijk een geschil gerezen over de huidige warmteafname-overeenkomst. In een juridische procedure is in een kort geding een uitspraak gedaan. Inmiddels heeft WBR naar ik heb begrepen, conform de uitspraak in het kort geding, de betaling uitgevoerd. WBR en AVR zijn in overleg om tot een oplossing te komen.
Zie antwoord vraag 2.
In de specifieke situatie in Rotterdam zal de prijs van restwarmte duidelijk worden in het overleg dat op dit moment gaande is tussen AVR en WBR. De markt voor restwarmte functioneert anders dan de gasmarkt in de zin dat er geen marktprijs is voor restwarmte, maar dat de regionale business case bepalend is voor de prijs waartegen (rest)warmte geleverd kan worden aan de gebruikers. In de Warmtewet worden consumenten beschermd door het Niet-Meer-Dan-Anders-principe.
Rotterdam heeft sinds 1948 een stadsverwarmingsnet. Het lokale stadsverwarmingsnet in Rotterdam bestaat uit verschillende warmtebronnen. In 2013 is het warmtetransportnet van WBR gekoppeld aan het stadsverwarmingsnet in Rotterdam. De afvalverbrandingsinstallatie van AVR is dus één van de bronnen die de stad voorziet van warmte.
In mijn warmtevisie van 2 april jl. heb ik aangegeven waar mogelijk voorstander te zijn van «open» warmtenetten waarop meerdere warmtebronnen zijn aangesloten.
Nee, WBR heeft langetermijncontracten met AVR waarin de hoeveelheid te leveren warmte is vastgelegd. Bovendien is er in Rotterdam ruim voldoende restwarmte beschikbaar. Een afname van afvalwarmte kan worden opgevangen door de aansluiting van andere warmtebronnen, die aanwezig zijn.
In mijn warmtevisie van 2 april jl. heb ik aangegeven dat het wenselijk is dat restwarmte beter wordt benut, bij voorkeur via warmtenetten die worden gevoed door meerdere warmtebronnen. Het is aan de lokale en regionale partijen om dit uit te werken.
Het rapport «Warmteladder» is opgesteld door het bureau Ecofys in opdracht van Eneco. De afweging over welke warmtebron wordt aangesloten op het warmtenet laat ik over aan de regionale partijen die het warmtenet exploiteren.
Zie antwoord vraag 8.
In mijn warmtevisie van 2 april jl. heb ik aangegeven dat ik mogelijkheden zie voor industriële warmte-uitwisseling (waaronder stoom) tussen bedrijven en de levering van restwarmte aan stedelijke warmtenetten. Daarbij heb ik aangegeven voorstander te zijn van een «open» warmtenet, waar dat mogelijk is. Ik zie daarin een rol voor het Warmtebedrijf.
Mijn visie op de route naar een duurzame energievoorziening zal ik uiteenzetten in het komende Energierapport.