Ingediend | 22 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 9 februari 2015 (na 18 dagen) |
Indiener | Ronald van Raak |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie internationaal media organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z01006.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1248.html |
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Zie antwoord vraag 1.
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid.
Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, dat er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstukken II 2014–2015, 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
In het openbaar kan ik over de mogelijke inzet in concrete gevallen geen mededelingen doen.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.