Ingediend | 15 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 4 februari 2015 (na 20 dagen) |
Indiener | Henk Krol (50PLUS) |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z00530.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1215.html |
Ja.
In de begroting van het Gemeentefonds die u met Prinsjesdag heeft ontvangen, hebben de fondsbeheerders, conform afspraak met uw Kamer, ook een vooruitblik gegeven over ontwikkelingen van de uitgaven en inkomsten van gemeenten. Daar is aangegeven dat de verwachting is dat de financiële ruimte van gemeenten, bij ongewijzigd beleid, zich tot en met 2018 negatief zal ontwikkelen met € 1,8 miljard2.
Een groot verschil met de rapportage van het COELO is dat het kabinet uitgaat van de veronderstelling dat ten aanzien van de decentralisaties de inkomsten en uitgaven zich vergelijkbaar zullen ontwikkelen en daarmee geen invloed zullen hebben op de financiële ruimte van gemeenten. Het kabinet gaat er vanuit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Dit komt mede doordat voor de nieuwe taken in het sociaal domein geldt dat gemeenten deze op een andere manier gaan uitvoeren dan tot 2015 het geval was. Gemeenten krijgen veel beleidsvrijheid en beschikken over nieuwe instrumenten voor de uitvoering van deze taken. Door direct met burgers in gesprek te gaan kunnen gemeenten maatwerk leveren. Ook kunnen gemeenten de nieuwe taken van de decentralisaties in samenhang uitvoeren. Door integraal en efficiënt te werken zullen de kosten daarmee dalen3.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
De cijfers die het COELO presenteert over gemeenten met een zwakke sociale structuur zeggen niets specifieks over gemeenten met veel ouderen. Het COELO maakt in zijn rapportage een onderscheid naar gemeenten met een zwakke en een sterke sociale structuur. Voor het bepalen van de sociale structuur heeft het COELO gebruik gemaakt van een definitie die kijkt naar het aantal huishoudens met een laag inkomen en het aantal minderheden in een gemeente. Het aantal ouderen in een gemeente maakt echter geen onderdeel uit van deze definitie. De tekorten in de COELO rapportage zeggen daarmee niets over gemeenten met veel of weinig ouderen.
Ik houd bij de verdeling van het gemeentefonds uiteraard rekening met de sociale structuur van gemeenten. De principes voor de verdeling van het gemeentefonds zijn kostenoriëntatie en globaliteit4. In gemeenten met minder zelfredzame burgers zijn de kosten voor bepaalde voorzieningen hoger dan gemeenten met een sterkere sociale structuur. Zodoende ontvangen deze gemeenten ook meer geld uit het gemeentefonds dan andere gemeenten. Gemeenten zijn zo in dezelfde mate in staat mutaties in het gemeentefonds op te vangen.
Een eventuele verruiming van het gemeentelijk belastinggebied wordt onderzocht in het bredere kader van een herziening van het belastingstelsel. Zoals de Staatsecretaris van Financiën in zijn brief over deze belastingherziening heeft aangegeven5 zoekt het kabinet naar een model met een evenwichtige verdeling van de lasten en een geloofwaardige, democratische verankering van gemeentelijk kostenbewustzijn. Op dit moment onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van Financiën of en hoe een verruiming van zo’n belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Op de uitkomsten daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties tot een tekort leiden voor gemeenten. Welke keuzes gemeenten maken omtrent bezuinigingen, in het sociaal domein of elders zijn een lokale aangelegenheid. De keuzes zijn aan de lokale democratie. Ik heb er het volste vertrouwen in dat gemeenten de juiste keuzes maken met betrekking tot hun plaatselijke omstandigheden.
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties zullen leiden tot een financieel tekort voor gemeenten. Derhalve verwacht ik niet dat gemeenten als gevolg van de decentralisaties de komende jaren fors gaan interen op reserves of dat zij hun schulden op laten lopen. Wel kunnen gemeenten op basis van eigen preferenties en mogelijkheden reserves vormen en aanwenden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten goede instrumenten hebben om hun eigen financiële positie te volgen. Daarom is in samenwerking met de VNG een verplichte set van vijf financiële kengetallen ontwikkeld en vastgesteld die gemeenten in hun begroting en jaarrekening moeten opnemen. Gemeenten kunnen deze kengetallen ook gebruiken om de ontwikkeling van hun schulden en reserves te volgen. Daarnaast werk ik aan een instrument voor bestuurlijke monitoring als onderdeel van de overall monitoring in het sociaal domein. Eén van de themavelden van de bestuurlijke monitoring is de financiële positie van gemeenten. Zoals aangekondigd6 zal ik vanaf 2016 de Kamer rond verantwoordingsdag de resultaten van de overall monitor sociaal domein aanbieden.
Ten slotte informeer ik de Kamer jaarlijks over de ontwikkeling in het totale vermogen van gemeenten bij de begroting van het gemeentefonds op Prinsjesdag.
Een logisch gevolg van decentralisatie is dat er verschillen in de uitvoering ontstaan tussen gemeenten. Het is in eerste instantie aan de lokale politiek om keuzes te maken over de uitvoering van gemeentelijke taken, inclusief de taken in het sociaal domein. Hierbij geldt natuurlijk wel dat gemeenten zich aan de wet moeten houden. De wet bepaalt in die zin ook de ondergrens.
Zie antwoord vraag 9.