Ingediend | 7 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 26 januari 2015 (na 19 dagen) |
Indiener | Corinne Ellemeet (GL) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z00069.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1115.html |
Ja.
Het is uw Kamer bekend dat ik het onwenselijk acht informatie te verstrekken over individuele vreemdelingen. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan dit aan de orde zijn. Over de aangelegenheid die in deze Kamervraag aan de orde is, kan ik u het volgende melden.
In uw vraag heeft u het over een vluchteling die is uitgezet. Nederland zet geen vluchtelingen uit. In Nederland is een vluchteling een vreemdeling die een vluchtelingenstatus heeft en op grond daarvan in Nederland mag verblijven.
Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, is uitgesloten van de bescherming van dat verdrag en is daarmee geen vluchteling. Dit is internationaal en Europees recht. Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, komt niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf in Nederland. Op deze vreemdeling rust – gelijk alle andere vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven – de verplichting om uit Nederland te vertrekken.
In het geval een vreemdeling meent dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gevaar loopt en vreest voor een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM), voorziet de Nederlandse regelgeving erin dat de vreemdeling dit naar voren kan brengen in een met waarborgen omklede procedure, inclusief rechterlijke toetsing. Wanneer in rechte vast is komen te staan dat artikel 3 EVRM niet aan terugkeer naar het herkomstland in de weg staat, en een vreemdeling niet vrijwillig uit Nederland vertrekt, kan gedwongen vertrek naar het land van herkomst aan de orde zijn.
Zoals eerder met uw Kamer besproken, kan gedwongen vertrek om uiteenlopende redenen moeilijk te realiseren zijn. Als voorbeelden noem ik vreemdelingen die meerdere procedures starten, waardoor vertrek niet aan de orde kan zijn, vreemdelingen die geen medewerking verlenen bij het vaststellen van hun identiteit en/of nationaliteit en vreemdelingen die zich aan toezicht onttrekken. Hierdoor kan het in bepaalde gevallen langere tijd – zelfs meerdere jaren – duren voordat gedwongen vertrek door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kan worden gerealiseerd.
Asielaanvragen worden beoordeeld aan de hand van wat een vreemdeling verklaart en met inachtneming van hetgeen op dat moment bekend is over de situatie in het land van herkomst. Het komt voor dat op een later moment informatie bekend wordt op grond waarvan het vermoeden ontstaat dat een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend, betrokken is geweest bij mensenrechtenschendingen in het land van herkomst. In dat geval wordt de zaak voor onderzoek verwezen naar een speciale afdeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die zich bezighoudt met de uitvoering van het beleid betreffende artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (unit 1F).
Indien het onderzoek door de IND unit 1F leidt tot de conclusie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, zoals genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wordt in de regel een eerder verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
De Nederlandse procedures zijn zo ingericht dat een betrokken vreemdeling uitgebreid in de gelegenheid is om zijn argumentatie naar voren te brengen. Wanneer nieuwe informatie of inzichten ertoe leiden dat het besluit moet worden herzien, dan voorziet de procedure erin dat het (voorgenomen) besluit hersteld kan worden. Uiteindelijk is het oordeel aan de rechter. De procedures bevatten voldoende (internationale) waarborgen om te kunnen concluderen dat een besluit, wanneer het is geaccordeerd door de rechtbank, zorgvuldig is genomen.
Nee. Voor de motivatie verwijs ik naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
In het Algemeen Overleg van 19 juni 2014 heb ik met uw Kamer over het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van februari 2000 inzake de veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan gesproken. Sindsdien is er geen sprake geweest van ontwikkelingen die tot nieuwe inzichten leiden. Er bestaat geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren.
Zie antwoord vraag 5.