Ingediend | 28 november 2014 |
---|---|
Beantwoord | 12 december 2014 (na 14 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | arbeidsvoorwaarden werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z21984.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-806.html |
Nee, het voorleggen van een pensioenregeling is altijd mogelijk om zekerheid te verkrijgen over de fiscale juistheid van de regeling. Als de pensioenregeling vóór 1 januari 2015 wordt voorgelegd, geldt tevens de wettelijke glijclausule van artikel 19c van de Wet op de loonbelasting 1964 voor wijzigingen die in moeten gaan per 1 januari 2015. Deze glijclausule houdt in dat de pensioenregeling kan worden ingevoerd en na afstemming met de inspecteur van de Belastingdienst de pensioenregeling waar nodig met terugwerkende kracht kan worden aangepast. Het voordeel van de wettelijke glijclausule is dat de regeling in de periode tussen invoering en aanpassing met terugwerkende kracht niet als fiscaal onzuiver wordt aangemerkt. De glijclausule geldt dus niet voor pensioenregelingen die na 1 januari 2015 zijn voorgelegd.
In de systematiek van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangesloten bij de individuele dienstbetrekking. De begrenzing van het pensioengevend loon van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 sluit daarom aan bij de omvang van het dienstverband en de daaruit genoten beloning. Voor de berekening van de jaarruimte in de derde pijler wordt op grond van artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangesloten bij het daar genoemde inkomen van de belastingplichtige. In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden zodoende meerdere inkomensbestanddelen samengenomen (bijvoorbeeld winst uit onderneming of meerdere dienstbetrekkingen), terwijl de aftoppingsgrens in de Wet op de loonbelasting 1964 enkel ziet op één dienstbetrekking.
Nee, op grond van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 kan het pensioengevend loon in 2015 maximaal € 100.000 bedragen. Deze begrenzing geldt per dienstbetrekking.
Ja, in dit voorbeeld geldt de begrenzing die artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 voorschrijft. In 2015 bedraagt de begrenzing van het pensioengevend loon € 100.000.
De regeling blijft zuiver indien de werkgever over geen hoger loon pensioen toezegt dan over € 100.000. Wanneer de werkgever pensioen toezegt over € 104.000, dan wordt de volledige pensioentoezegging onzuiver. Dit heeft tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak in de heffing wordt betrokken en bovendien een revisierente van in principe 20% is verschuldigd.
De aftoppingsgrens geldt conform de systematiek van de Wet op de loonbelasting 1964 per dienstbetrekking. Het kan enkel in bijzondere situaties voorkomen dat bij een werknemer met meerdere deeltijddienstbetrekkingen de aftoppingsgrens in totaal hoger uitkomt dan € 100.000.
Deze werknemer bouwt in de dienstbetrekking met € 50.000 en een deeltijdfactor van 0,5 pensioen op over ten hoogste € 100.000 x 0,5 = €
In de eerstgenoemde dienstbetrekking bouwt deze werknemer ten hoogste pensioen op over € 100.000 x 0.8 = € 80.000. In de tweede dienstbetrekking bouwt deze werknemer pensioen op over € 100.000 x 0,2 = € 20.000. Deze werknemer bouwt dus in twee deeltijddienstbetrekkingen pensioen op over in totaal € 100.000.
De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op € 100.000 x 0,6 = € 60.000.
Zie het antwoord op vraag 5.
De Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is op 27 mei 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Pensioenuitvoerders hebben zodoende voldoende tijd gehad om werkgevers te informeren over de aanpassingen. Voor gevallen waarin werkgevers pas laat zijn geïnformeerd, kan van de mogelijkheid gebruik worden gemaakt om de pensioenregeling vóór 1 januari 2015 voor te leggen aan de Belastingdienst. Zie het antwoord op vraag 1.
De gevolgen van het niet tijdig aanpassen van de pensioenregeling zijn in het antwoord op vraag 5 beschreven. Om deze voor werkgevers en werknemers onwenselijke gevolgen te voorkomen moet de regeling per 1 januari 2015 zijn aangepast of zijn voorgelegd aan de Belastingdienst met gebruikmaking van de glijclausule. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de aanpassing van het fiscale kader voor pensioen voor alle werknemers vanaf hetzelfde moment geldt.
De juridische gevolgen van het onvoldoende of te laat informeren door de werkgever zijn niet in zijn algemeenheid te geven, maar hangen af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij dient te worden opgemerkt dat zowel werknemers en werkgevers zich, net zoals iedereen in Nederland, niet kunnen beroepen op het niet kennen van de wet (rechtsdwaling). Er is sprake van rechtsdwaling als er omtrent het objectieve recht, ofwel het niet kennen van het recht c.q. de wet, wordt gedwaald. In lijn met de doctrine en rechtspraak dient rechtsdwaling voor rekening en risico van de dwalende partij te blijven. Naar het zich laat aanzien is het risico op een claim daarom zeer gering.
Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is de betreffende regelgeving op 27 mei 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Het kabinet verwacht dat de regelgeving van het nettopensioen binnenkort formeel vaststaat. Naar de mening van het kabinet hebben werkgevers voldoende tijd gehad om de regeling aan te passen. Daarbij komt dat pensioenuitvoerders inmiddels ervaring hebben met de verwerking van de versoberingen van het Witteveenkader per 2005/2006 en 2014. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet zich bewust is van de resterende implementatietijd voor pensioenuitvoerders. Hiervoor is al de mogelijkheid aan de orde gekomen voor werkgevers om gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om pensioenregelingen die vóór 1 januari 2015 ter beoordeling zijn voorgelegd aan de Belastingdienst met terugwerkende kracht aan te passen aan het Witteveenkader.
Voor de vraag of een ander land belasting heft over nettopensioen na emigratie zijn verschillende factoren van belang. Ervan uitgaande dat het een land betreft waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, is allereerst de vraag aan welk land het verdrag het heffingsrecht over de uitkeringen uit het nettopensioen toewijst. Indien het heffingsrecht wordt toegewezen aan het (nieuwe) woonland, wordt de wijze waarop deze uitkeringen in de belastingheffing worden betrokken bepaald door de nationale belastingwetgeving van dat land. Op voorhand is niet te zeggen of het nieuwe woonland op basis van de nationale wetgeving van dat land de volledige uitkering uit het nettopensioen zal belasten. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat het nieuwe woonland alleen een rente-element belast. Er ontstaat dan geen dubbele belastingheffing. Een mogelijkheid die de belastingplichtige te allen tijde heeft om mogelijke dubbele belastingheffing over de inleg op basis van het nationale recht van het nieuwe woonland te voorkomen, is om het nettopensioen af te kopen bij emigratie. Het vrijvallen van een aanspraak op een nettopensioen wordt op grond van het voorgestelde artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als afkoop in de zin van dat artikel en dus niet als onregelmatige handeling aangemerkt. Deze afkoop kan dus zonder fiscale gevolgen plaatsvinden. Deze voorziening is bewust met het oog op emigratiegevallen getroffen. Gelet op voorgaande ziet het kabinet geen noodzaak tot het aanpassen van de verdragen op dit punt.