Kamervraag 2014Z14076

De betrouwbaarheid van aantalsschattingen van ganzen en andere watervogelsoorten

Ingediend 15 augustus 2014
Beantwoord 30 september 2014 (na 46 dagen)
Indiener Marianne Thieme (PvdD)
Beantwoord door Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z14076.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-140.html
  • Vraag 1
    Bent u op de hoogte van het Alterra-onderzoek «Betrouwbaarheid van aantalsschattingen van schadeveroorzakende watervogelsoorten» waarin tellingen van onder meer SOVON en Wildbeheereenheden met elkaar worden vergeleken?

    Ja.

  • Vraag 2
    Bent u van mening dat wanneer afschotplannen worden opgesteld, moet worden uitgegaan van cijfers die volgens onafhankelijke partijen als de meest betrouwbare gelden? Zo nee, waarom niet?

    Ja.

  • Vraag 3
    Hoe verklaart u het feit dat Wildbeheereenheden volgens dit onafhankelijke onderzoek systematisch (tot 200 procent) meer vogels tellen dan SOVON-waarnemers in overlappende telgebieden?

    In het Alterra-onderzoek wordt ingegaan op mogelijke verklaringen van de gevonden verschillen.
    Zo komen de aantallen bij de WBE’s vaak hoger uit doordat de WBE’s onder leiding van de KNJV meer landsdekkend tellen en de methode tot een overschatting leidt. Verder kan de bijschattingsmethode van Sovon in sommige gevallen tot een onderschatting leiden. Het blijkt dat vooral zeer verspreid voorkomende soorten als nijlgans, knobbelzwaan en Canadese gans buiten de telgebieden van Sovon voorkomen en daardoor niet meegeteld worden. Verder is het feit dat de WBE’s ook vliegende watervogels meetelden van invloed geweest. Tegenwoordig vindt dit niet meer plaats, waardoor de schatting van de aantallen door de WBE’s lager geworden is.
    Daarnaast is er nog verschil in het moment van tellen, waardoor aantallen in het voorjaar, als de trekkende soorten al beginnen terug te keren naar hun broedgebieden, anders uit kunnen vallen. Overigens komt Sovon in enkele gevallen ook uit op hogere aantallen dan de WBE’s.

  • Vraag 4
    Sluit u uit dat de belangen van de leden van Wildbeheereenheden van invloed zijn geweest op de – systematisch hogere – tellingen door deze Wildbeheereenheden (WBE)? Indien u dit niet uitsluit, kunt u een inschatting maken van de belangen die geleid kunnen hebben tot deze hogere tellingen en kunt u aangeven of u het juist acht dat beleidsbeslissingen plaatsvinden op basis van subjectieve opgaves van belanghebbenden?

    Gedeputeerde staten, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van ontheffingen voor afschot, gaan uit van de op dat moment best beschikbare informatie.

  • Vraag 5
    Hoe verklaart u het feit dat de tellingen van WBE altijd fors hoger, maar nooit lager uitvallen dan tellingen van bijvoorbeeld SOVON?

    Zie antwoord vraag 3.

  • Vraag 6
    Wat gaat u doen nu Alterra constateert dat «te verwachten is dat de SOVON telmethodiek over het algemeen betrouwbare resultaten geeft»? Sluit u uit dat de «ganzenreductie» van de afgelopen jaren mogelijk mede gebaseerd is op te hoge cijfers van WBE en dat er dus mogelijk meer ganzen zijn gedood dan wanneer er een meer betrouwbare, lagere populatieschatting voorhanden was geweest?

    Zie antwoord vraag 4.

  • Vraag 7
    Hoe kan op basis van WBE-tellingen, die populaties tot 200% te groot inschatten, worden verzekerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van een soort?

    De grootste afwijkingen tussen de getallen (tegen de 200%) betreffen soorten die niet inheems zijn in Nederland en aangewezen als exoot, zoals de nijlgans en de Canadese gans. Bovendien is met betrekking tot deze soorten naar alle waarschijnlijkheid ook sprake van onderschatting van de aantallen door Sovon.
    De andere soorten ganzen en watervogels zijn zeer algemeen en komen in grote aantallen voor in Nederland.

  • Vraag 8
    Sluit u uit dat WBE ook bij tellingen van andere dieren in het wild komen tot populatie-overschatting? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, bent u bereid eveneens onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar de tellingen van andere soorten dan ganzen?

    Het schatten van totale populatieaantallen is geen eenvoudige opgave, zoals ook in Alterra-rapport nr. 2426 uit 2013 is geconstateerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.

  • Vraag 9
    Wanneer er in een afschotplan gebruik wordt gemaakt van bewezen foutieve tellingen, is dit volgens u dan een geldige grond voor provincies om een afschotplan af te keuren? Zo nee, waarom niet?

    Het is aan de provincies om bij het vaststellen van afschotplannen gebruik te maken van naar hun oordeel betrouwbare cijfers.

  • Vraag 10
    Hoe beziet u de grote rol die WBE en Faunbeheereenheden spelen in het maken van «afschotplannen» in uw voorstel voor een nieuwe natuurwet, in samenhang met het feit dat Alterra constateert dat WBE populaties structureel te hoog inschatten?

    Het wetsvoorstel natuurbescherming bevat regels voor een duurzame uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding en jacht. WBE’s en faunabeheereenheden – waar ook anderen dan jachthouders deel van kunnen uitmaken – spelen daar een belangrijke rol in, omdat voorgesteld wordt dat faunabeheer, schadebestrijding en jacht worden uitgevoerd overeenkomstig een door de faunabeheereenheid op te stellen afschotplan en faunabeheerplan. Daarmee wordt inzichtelijker welk afschot plaatsvindt en daarmee wordt ook de maatschappelijke rol van de WBE’s versterkt.

  • Vraag 11
    Acht u het wenselijk dat bij het maken van afschotplannen populaties structureel worden overschat? Zo nee, wat gaat u doen om deze populatieoverschatting te voorkomen?

    Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag op vraag 4.

  • Vraag 12
    Welke potentiële gevolgen zijn er volgens u als afschotplannen worden gebaseerd op een te grote populatie-inschatting?

    Te hoge populatie-inschattingen kunnen er toe leiden dat meer dieren worden geschoten dan strikt genomen noodzakelijk is. Voorshands zal dit echter, gelet op de omvang van de populaties, niet leiden tot problemen voor deze soorten.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2014Z14076
Volledige titel: De betrouwbaarheid van aantalsschattingen van ganzen en andere watervogelsoorten
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20142015-140
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Thieme over de betrouwbaarheid van aantalsschattingen van ganzen en andere watervogelsoorten