Ingediend | 30 oktober 2013 |
---|---|
Beantwoord | 5 november 2013 (na 6 dagen) |
Indiener | Gerard Schouw (D66) |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | bestuur organisatie en beleid provincies |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z20668.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-411.html |
Ja.
In mijn brief van 3 juli j.l. heb ik uiteengezet dat het grondwettelijke stelsel van de artikelen 52 en 55 van de Grondwet voorziet in een koppeling van verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van provinciale staten. In het geval van ontbinding van de Eerste Kamer is de verkiezing van dit orgaan echter niet gekoppeld aan de verkiezing van de leden van provinciale staten. Bij de laatste algehele grondwetsherziening is in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1979/80, 14 223, nr.9, blz.9) met betrekking tot het huidige artikel 55 van de Grondwet ook stilgestaan bij de gevolgen voor de zittingsduur en de verkiezing van de Eerste Kamer in het geval dat de zittingsduur van enkele en niet alle provinciale staten wordt verlengd of verkort. Daarbij werd in het bijzonder gedacht aan het geval dat sommige provincies wel bij een provinciale herindeling betrokken zouden zijn en andere niet. In dat geval vinden alleen in de bij een herindeling betrokken provincies tussentijdse statenverkiezingen plaats, zonder dat dit verdere gevolgen heeft voor de zittingsduur van de Eerste Kamer en een tussentijdse Eerste-Kamerverkiezing tot gevolg zou hebben.
In «De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987» stelt prof. mr. C.A.J.M. Kortmann dat artikel 52, tweede lid, van de Grondwet de wetgever verplicht de zittingsduur van de Eerste Kamer aan te passen, indien de wetgever de grondwettelijke zittingsduur van de provinciale staten bij wijze van uitzondering verlengt of verkort, bijvoorbeeld in het geval van een samenvoeging van provincies. Een dergelijke verlenging moet dan betrekking hebben op de zittingsduur van alle colleges van provinciale staten. Wordt niet voor alle colleges de zittingsduur vastgesteld, dan leidt dit niet tot een aanpassing van de zittingsduur van de Eerste Kamer (blz. 201). Ook in «Grondwet, Tekst & Commentaar» gaat prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert ervan uit dat de wetgever alleen verplicht is tot overeenkomstige verlenging van de zittingsduur van de Eerste Kamer, indien de zittingsduur van de – i.c. alle – provinciale staten wordt verlengd of verkort (blz.2.
Zie antwoord vraag 2.
In de passage uit mijn brief van 3 juli waaraan u refereert verkende ik de – theoretische – mogelijkheid om tussentijds de zittingsduur van alleen de colleges van de provinciale staten van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht te verlengen en van de overige provincies niet. In die situatie zouden de zittende leden van de bij de provinciale herindeling betrokken provincies samen met de nieuw gekozen staten leden van de overige provincies de leden van de Eerste Kamer kiezen. Een dergelijke mogelijkheid stuit af op de grondwettelijke koppeling tussen de verkiezingen van de provinciale staten en de leden van de Eerste Kamer.
Zoals aan de orde is gekomen in de beantwoording van vraag 2 en 3, is de vraag of een provinciale herindeling waarbij alleen de zittingsduur van de provinciale staten die daarbij betrokken zijn wordt verlengd of verkort gevolgen moet hebben voor de zittingsduur van de Eerste Kamer en een tussentijdse verkiezing van de Eerste Kamer met zich mee moet brengen bij de grondwetsherziening ontkennend beantwoord.
Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2013 aan de orde heb gesteld, vind ik het onwenselijk om vooruitlopend op de besluitvorming over de samenvoeging van de drie provincies de wetgever reeds een besluit te laten nemen over de verlenging van de zittingsduur van de staten in alle twaalf provincies en van de Eerste Kamer. Daar komt bij dat daarmee de besluitvorming over de provinciale herindeling onder (extra) tijdsdruk wordt geplaatst. Vanwege de voorbereidingen die politieke partijen moeten treffen in aanloop naar de reguliere statenverkiezingen, dient het tussentijds verlengen van de zittingsduur tijdig voor de kandidaatstelling voor die verkiezing te zijn afgerond. Dat betekent dat het wetsvoorstel waarin de verlenging wordt geregeld uiterlijk 1 december 2014 in werking zou moeten treden.
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Ja.