Ingediend | 6 september 2013 |
---|---|
Beantwoord | 30 september 2013 (na 24 dagen) |
Indiener | Stientje van Veldhoven (D66) |
Beantwoord door | Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
Onderwerpen | lucht natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z16776.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-104.html |
Ja.
Ik heb begrip voor het feit dat er lokaal overlast kan ontstaan door houtstook en ik kan de zorg begrijpen die er bij burgers bestaat over de mogelijke gezondheidsrisico’s. Helaas valt op basis van de beschikbare kennis niet eenduidig en objectief aan te geven in welke mate gezondheidsrisico’s daadwerkelijk aanwezig zijn. Vaak is het een probleem van hinder. Als er overlast ontstaat betreft het meestal zeer specifieke lokale omstandigheden. In de praktijk blijkt een lokale oplossing gevonden te kunnen worden in goed onderling overleg van alle betrokken partijen.
Ja.
De gerapporteerde metingen van ECN betreffen een beperkt aantal dagen in de winterperiode op een locatie waar relatief veel houtstook voorkomt, en zijn daarmee waarschijnlijk niet representatief voor het landelijke en jaargemiddelde beeld voor de bijdrage aan de concentraties van fijn stof. De ECN-metingen geven als indicatie dat de concentratiebijdrage aan PM10 in een plaats zoals Schoorl jaargemiddeld zou kunnen oplopen tot 2 µg/m3. Vergelijkbare metingen van ECN in Amsterdam wijzen op een jaargemiddelde bijdrage van 0,1 tot 0,2 µg/m3. Het huidige inzicht in de mate waarin houtstook plaats vindt in Nederland, en met name ook wat betreft de locaties waar veel gestookt wordt, is beperkt. Dit verhindert een goede algemene beoordeling over de bijdrage van houtrook aan de concentraties van PM10 en PM2,5 in Nederland.
Gezien het lokale en veelal incidentele karakter van particuliere houtstook verwacht ik niet dat aanvullende metingen eenvoudig een beter beeld verschaffen van de bijdrage aan de concentraties van fijn stof.
Nee. Landelijk bezien is de emissie van fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) door de steeds schonere verbrandingstechnieken in nieuwe kachels en inzethaarden in de periode 2000 tot 2012 waarschijnlijk nauwelijks veranderd, ondanks een toenemend houtverbruik. De laatste jaren is er ondanks een lichte stijging in het houtverbruik, naar schatting zelfs sprake van een lichte daling in de emissies.
Het lokale karakter van houtstook en de daardoor ondervonden overlast maken het moeilijk een goede beoordeling te maken. De beschikbare data over het gebruik van houtkachels wijzen niet op een landelijke toename in de emissies. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Dergelijke maatregelen zijn mij bekend.
Het is mijn inschatting dat in de genoemde Europese landen de problematiek groter is dan in Nederland. Het is primair de verantwoordelijkheid van de burger die een houtkachel stookt om dat zo te doen dat geen overlast wordt veroorzaakt. Zowel door de rijksoverheid als door gemeentelijke overheden is (en wordt) herhaaldelijk informatie verspreid over een verstandige wijze van hout stoken. Als toch overlast ontstaat, betreft het vaak zeer specifieke lokale omstandigheden. Daarom wordt de behandeling van probleemsituaties overgelaten aan de gemeentelijke overheid, die de lokale omstandigheden beter kent. Veel gemeenten hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels staan hoe om te gaan met situaties van overlast. De meest simpele oplossing zou zijn om het stoken van houtkachels te verbieden. Voor een dergelijke vergaande maatregel mag worden aangenomen dat voldoende maatschappelijke draagvlak ontbreekt. In het najaar zal ik een gesprek organiseren dat gelegenheid geeft aan alle partijen die betrokken zijn bij deze problematiek (overheden, GGD, bedrijfsleven, burgerorganisaties) hun inzichten en ervaringen met elkaar te delen. Ik acht het zinvol om een gezamenlijk beeld te verkrijgen van wat momenteel de omvang is van het probleem en samen te inventariseren welke (nieuwe) mogelijkheden er zijn om er iets aan te doen. Het kan hopelijk helpen om helder te krijgen welke actieve rol elk van de betrokken partijen kan vervullen. Dat betreft zowel de burger als de overheid en het bedrijfsleven.