Ingediend | 3 juni 2013 |
---|---|
Beantwoord | 6 juni 2013 (na 3 dagen) |
Indieners | Albert de Vries (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
Beantwoord door | Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie handel |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z10992.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2484.html |
Ja, ik ken het rapport en herken het toekomstperspectief dat wordt geschetst. Het rapport voorspelt een groei van de totale leegstand van winkels van 7% nu naar 14% in 2020. Het Hoofdbedrijfschap detailhandel gaat zelfs uit van een leegstand van 10 procent (cijfers mei 2013). Naast conjuncturele tegenwind ondergaat de sector ook structurele veranderingen, zoals de toename van verkoop via internet en de groei van grote ketens ten koste van speciaalzaken. In 2012 was sprake van een omzetgroei van 9% (11% non food) in online aankopen. Ook demografische veranderingen en veranderende voorkeuren van de consument spelen een rol. Dit heeft als gevolg dat de behoefte aan winkeloppervlakte zal afnemen.
Het rapport laat zien dat er grote verschillen bestaan tussen de A, B en C locaties en de verschillende regio’s. Daarnaast zijn er grote verschillen binnen de sector; tussen food, non-food en speciaalzaken en supermarkten, maar ook tussen branches.
Om goed in te spelen op toekomstige ontwikkelingen en de behoeften van de consument, is lokaal en regionaal maatwerk nodig. Het rapport laat zien dat niet elk nieuwbouwplan ongewenst is, maar dat het van groot belang is dat plannen passen in de detailhandelstructuur van de gemeente en de omliggende regio. Voorbeelden uit de praktijk laten zien dat samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven daarbij nodig is.
Ik deel uw mening dat ontwikkeling van nieuwe winkelruimte bij voorkeur binnen bestaand bebouwd gebied moet plaatsvinden. Dat kan door herbestemming of herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen. Dit heb ik zo ook opgenomen in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking.
Sinds oktober 2012 moeten alle overheden bij nieuwe ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken een motivatie opnemen volgens de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de eerste trede van de ladder moet de betreffende overheid motiveren dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er geen sprake is van een regionale behoefte, kan er ook geen ruimte voor die ontwikkeling in het bestemmingsplan worden opgenomen.
In de ruimtelijke ordening leg ik de beslissingsbehoefte zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, zoals ik ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb aangegeven. Ik ga er vanuit dat gemeenten en provincies in staat zijn om hun taken in het ruimtelijk domein goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet bereid in te grijpen bij een vooraf bepaalde mate van leegstand in een gemeente.
Ik heb in het eerste deel van het antwoord op vraag 4 al aangegeven hoe ik de ontwikkeling van nieuwe winkelruimte in nieuwe plannen wil beperken.
Ik ga gemeenten niet beperken in de ontwikkelmogelijkheden die in vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om bestemmingsplannen te herzien. Het is aan de gemeente of zij daarbij de nog niet gebruikte ontwikkelruimte wil herbestemmen.
De provincies hebben de regie in de ruimtelijke ordening. Zij kunnen via hun verordening een bijdrage leveren aan betere regionale afstemming van het aanbod van winkelruimte. Daarnaast verplicht de ladder voor duurzame verstedelijking decentrale overheden om hun behoefte aan extra planruimte voor detailhandel regionaal af te stemmen. Er zijn dus geen aanvullende instrumenten nodig.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarmee is het verplicht om bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen. Daarmee wordt voorkomen dat bestemmingsplanruimte wordt geboden voor ontwikkelingen waar regionaal geen vraag naar is.
Ik heb geen onderzoek laten doen naar de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking door gemeenten en ook niet naar de wijze waarop de provincies het toezicht hierop hebben ingericht.
Het Rijk vertrouwt voor de toepassing van de ladder niet alleen op andere overheden, maar ook op de kwaliteit van lokale democratische processen. De ladder voor duurzame verstedelijking biedt een versterking van het decentrale proces van de beoordeling van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars en lokale bestuurders kunnen hun plannen alleen realiseren als deze worden goedgekeurd door de gemeenteraad of provinciale staten.
Ja.