Ingediend | 8 april 2013 |
---|---|
Beantwoord | 14 mei 2013 (na 36 dagen) |
Indiener | Sjoerd Potters (VVD) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | arbeidsomstandigheden bouwnijverheid economie werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z06957.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2179.html |
Ja.
Ik neem dit erg serieus. Ik heb daarom in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010 tot en met 2012), dat was gericht op ongevalsreductie door een integrale gedrags- en cultuuraanpak, maatregelen genomen om het aantal ongevallen te verminderen. Ik noem als voorbeeld de diverse veiligheidscampagnes («Sjaak» en «Alerta»), analyse-instrumenten naar oorzaken van ongevallen (onder meer «Storybuilder Bouw») en zelfhulpinstrumenten voor bedrijven (zoals de checklist «Veiligheidsindex Bouw»).
Daarnaast is belangrijk dat de bouwsector via de Stichting Arbouw diverse maatregelen heeft genomen om de veiligheid te vergroten, die in de arbocatalogus van de bouwsector zijn opgenomen.
Op basis van (ongevals)onderzoek dat door mijn ministerie is uitgevoerd, kan niet worden aangetoond, dat het niet of gebrekkig spreken en begrijpen van de Nederlandse taal, een expliciete oorzaak is van een ongeval of bijna ongeval in de bouwsector.
In zijn algemeenheid kan dat niet worden aangetoond (zie ook het antwoord op vraag 3). Wel kan in specifieke praktijksituaties het beheersen van de Nederlandse taal bijdragen aan het verminderen van ongevallen. Dat kan het geval zijn, als dit uit de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie als aandachtspunt naar voren komt.
De taaleis die ik van plan ben in te voeren, heeft uitsluitend betrekking op een beperkte lijst beroepen die onder een certificatieplicht vallen vanwege de bijzondere risico’s die aan die beroepen zijn verbonden. Voorbeelden daarvan zijn asbestverwijderaars en kraanmachinisten. Het is dus niet mijn bedoeling een taaleis in te voeren voor alle beroepen waar zich arbeidsrisco’s kunnen voordoen.
De noodzakelijke taalvaardigheid hangt van de concrete werkomstandigheden af en hoeft niet meer te zijn dan noodzakelijk is voor een goed begrip van de veiligheids- en werkinstructies, etiketten en onderlinge communicatie.
Zoals ik al aangaf, blijkt uit ongevalsanalyses niet dat taalproblemen in het algemeen een oorzaak voor ongevallen zijn. Met de wettelijk voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie zal de werkgever risico’s voor ongevallen in beeld moeten brengen en passende maatregelen treffen. Daarbij zal hij ook aandacht aan de taal moeten besteden. Voorlichting en onderricht dienen altijd zodanig verzorgd te worden dat deze voor werknemers begrijpelijk zijn.
In aanvulling daarop kunnen – indien nodig – werkgevers en werknemers over dit thema afspraken maken in de arbocatalogus en daarmee het bestaande pakket aan veiligheidsmaatregelen complementeren. Dit is in lijn met de kabinetsvisie op het stelsel voor gezond en veilig werken (TK 2011–2012, 25 883, nr. 209), waarbij het beleidsuitgangspunt is dat werkgevers en werknemers primair verantwoordelijk zijn voor gezond en veilig werken.