Ingediend | 15 maart 2013 |
---|---|
Beantwoord | 11 april 2013 (na 27 dagen) |
Indieners | Paul Ulenbelt , Henk van Gerven |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
Onderwerpen | arbeidsomstandigheden organisatie en beleid werk zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z05228.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1922.html |
Voor de meest voorkomende saneringen, het verwijderen van hechtgebonden asbestcementproducten die als enige asbestsoort chrysotiel bevatten, wordt verwacht dat de huidige werkwijze nog steeds zal voldoen2. Dit geldt niet voor de verwijdering van niet-hechtgebonden asbest. Om het beoogde beschermingsniveau te bereiken zullen de werkmethoden moeten worden aangepast. Dit wordt op dit moment voorbereid onder leiding van beheersstichting Ascert.
U noemt de datum 1 juli 2013. Bij het uitwerken van de verlaging van de grenswaarden in werkmethoden, werkprocessen en normen (bijvoorbeeld op het gebied van meetmethoden) binnen Ascert en het NEN is gebleken dat er diverse technische vragen zijn gerezen over de wijze waarop de verlaagde grenswaarde bereikt kan worden. Ook de SER heeft mij recent gevraagd de invoering van de nieuwe grenswaarden van asbest uit te stellen in verband met signalen dat er meer tijd nodig is voor de praktische uitwerking. Omdat ik hecht aan een zorgvuldige uitwerking heb ik naar aanleiding daarvan besloten de invoering van de nieuwe grenswaarden uit te stellen tot 1 januari 2014.
De risico’s van het beroepsmatig blootgesteld worden aan asbest worden regelmatig onderschat. De Inspectie SZW inspecteert en treedt handhavend op indien daar aanleiding toe bestaat. De Inspectie SZW treedt af en toe op tegen aannemers die hun medewerkers zelfs willens en wetens blootstellen aan asbest, dus zonder enige beschermingsmaatregelen.
Maar ook wanneer er gebruik gemaakt wordt van beschermingsmiddelen of andere beheersmaatregelen vindt dit niet altijd verantwoord plaats. Zo toont de beschreven zelftest aan dat het van groot belang is dat het masker goed op het gelaat van de gebruiker past.
Naast haar handhavende taak heeft de Inspectie in nauwe samenwerking met de branche een zogenaamde Zelfinspectietool ontwikkeld. Dit is een digitaal instrument dat werknemers voorlichting geeft over belangrijke arbeidsrisico’s bij asbestverwijdering.
Verder loopt momenteel een door mij gesubsidieerd project van de brancheverenigingen VERAS (Vereniging voor Aannemers in de Sloop) en VVTB (Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen) gericht op het versterken van de arbeidsveiligheidscultuur. Binnen dit project worden interventies ontwikkeld die het veiligheidsbewustzijn en veilig gedrag van asbestverwijderaars stimuleren.
Het verlagen van de grenswaarden verandert niets aan de normen waaraan ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen. Deze normen verwijzen niet naar specifieke grenswaarden.
Indien op dit moment bepaalde handelingen leiden tot een blootstelling tot boven de nieuwe grenswaarden, dan zal na het invoeren van deze nieuwe grenswaarden de blootstelling bij deze handelingen moeten worden verlaagd. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt. Het inzetten van (zwaardere) ademhalingsbescherming is zeker niet het enige en niet het eerste middel wat moet worden ingezet. Het is mogelijk dat voor bepaalde specifieke activiteiten binnen een asbestsanering geen persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan die voldoende beschermend zijn, uitgaande van de concentratie asbest in de lucht die door het verrichten van de activiteit op de huidige wijze te verwachten is. De oplossing is aanpassing van de werkwijze (gericht op emissiebeperking). Dit kan ook een impuls zijn voor innovatie in de asbestsanering.
Het te verwachten effect van de verschillende manieren om de blootstelling te verlagen wordt de komende maanden op verzoek van de asbestbranche en met financiering van mij in kaart gebracht door TNO.
Op dit moment worden de werkvoorschriften bezien op benodigde aanpassingen door de branches en de beheersstichting op het gebied van asbest. Dit moet leiden tot een vernieuwd certificeringsschema SC530, dat op advies van het College van Deskundigen is opgesteld. Ik ga er van uit dat zij een aanpassing van het containment indien nodig zullen meenemen.
Uit het meest actuele inspectierapport «Asbest: stof tot nadenken»(2011)4 , bleek dat op 55% van de plekken waar asbest werd gesaneerd handhavend is opgetreden door de Inspectie SZW. Bij 50 bedrijven, die geselecteerd zijn vanwege het aantal en de ernst van de bij dit bedrijf eerder geconstateerde overtredingen, is bij 66% van de locaties handhavend opgetreden. Deze percentages geven aan dat de wet- en regelgeving nog steeds te vaak wordt overtreden.
Het aantal bedrijven dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving moet naar beneden. Asbest is een gevaarlijke stof waar werknemers en burgers zorgvuldig mee om moeten gaan. Zoals eerder is aangegeven, is er sinds januari 2012 daarom sprake van een intensivering van de inspectieactiviteiten gericht op de asbestsector door de vorming van een asbestinspectieteam waarin inspecteurs voltijds met de asbestproblematiek actief zijn. Bij de uitvoering van deze inspectieactiviteiten richt de Inspectie SZW zich steeds meer op de bedrijven waarvan de Inspectie vermoedt dat zij de regels niet goed naleven. Ik zal rond de zomer een rapportage van de Inspectie SZW aanbieden aan de Tweede Kamer met meer recente inspectiegegevens.
Dit hangt sterk af van het bedrijf. In zijn algemeenheid is het beeld dat met name sommige MKB-bedrijven regels ingewikkeld vinden; dit geldt ook voor de regels rond gevaarlijke stoffen.
De asbestregelgeving is uitgebreid en gedetailleerd. Dit biedt enerzijds een bepaalde duidelijkheid, maar kan daardoor ook complex overkomen.
De regelgeving op het gebied van asbestverwijdering is mede door de betrokkenen in de asbestbranche zelf vormgegeven in de certificeringsschema’s (SC 530 en 540) en NEN normen. De diverse partijen in het College van Deskundigen en de normcommissies kunnen samen inzetten op het begrijpelijk opstellen van de schema’s en normen.