Ingediend | 24 januari 2013 |
---|---|
Beantwoord | 21 februari 2013 (na 28 dagen) |
Indieners | Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z01183.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1365.html |
De Nederlandse aanpak van corruptie wordt momenteel geëvalueerd in drie gremia: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), GRECO (Raad van Europa) en de Verenigde Naties (VN). Het rapport van de OESO ziet op een zeer specifieke vorm van omkoping: omkoping van buitenlandse ambtenaren in handelstransacties. In de Kamerbrief ter aanbieding van het OESO-rapport2 is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft om na afloop van de drie evaluaties een integrale beleidsreactie over de Nederlandse corruptiebestrijding aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal naar verwachting in het najaar van 2013 zijn. De inzet daarbij zal zijn om naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit deze drie evaluaties.
Het is onjuist dat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee laat wegkomen. Zo is er recentelijk de miljoenenschikking met Ballast Nedam geweest en zijn er nog een aantal zaken in onderzoek. Naar verwachting komt één daarvan dit jaar voor de rechter. Het is goed om hierbij op te merken dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn, waardoor ze veel tijd en capaciteit vergen. Daarnaast is een belangrijke kanttekening dat de OESO zich baseert op informatie uit openbare bronnen (zoals weblogs), en daarbij indicaties dat er sprake is van buitenlandse omkoping soms zonder meer worden meegenomen als beschuldigingen. Niet alle meldingen zijn echter concreet genoeg en geven aanleiding tot een strafrechtelijke verdenking dan wel tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek. Vermoedens die voldoende aanknopingspunten bieden worden aangebracht bij de Rijksrecherche, die deze in onderzoek neemt.
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie en omkoping. Vandaar dat Nederland ook het OESO-corruptieverdrag3 heeft ondertekend, waar de OESO-evaluatie uit voortkomt. Zoals vermeld in antwoord 1 zal het kabinet naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties van de OESO, de GRECO en de VN.
Die mening deel ik niet. Er zijn twee onafhankelijke indices van Transparency International (TI): de Corruption Perception Index en de Bribe Payers Index. Nederland scoort inderdaad goed op deze lijstjes. De Corruption Perception Index weerspiegelt publieke percepties van de integriteit van de overheid van een specifiek land. Omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlands bedrijf is niet gerelateerd aan de integriteit van de Nederlandse overheid en heeft daarom inderdaad geen invloed op de score van deze index. De Bribe Payers Index geeft de percepties weer van internationale ondernemingen van de integriteit van hun internationale collega’s. Het ligt voor de hand dat die percepties wel beïnvloed worden door de mate waarin Nederlandse bedrijven zich inlaten met omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Nederlandse bedrijven zijn zich in het algemeen goed bewust van hun verantwoordelijkheid in de bestrijding van corruptie. Corruptie heeft immers grote nadelen voor het bedrijfsleven; het staat gezonde concurrentie en een betrouwbaar investeringsklimaat in de weg en kan (internationale) reputatieschade aanbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om goede procedures en toezicht in hun organisatie in te stellen opdat zij voorkomen dat het bedrijf betrokken raakt in omkopingspraktijken. Hoe goed dat daadwerkelijk uitpakt in de praktijk is lastig meetbaar, zeker bij omkoping in het buitenland.
Corruptie blijft voor bedrijven vaak een erg gevoelig onderwerp om buiten de eigen gelederen over te spreken. Dat verklaart mogelijk waarom relatief weinig bedrijven ingegaan zijn op de uitnodiging deel te nemen aan de OESO-evaluatie. Wel zij hierbij vermeld dat de discussiepanels met advocaten en accountants, die zeer goed bezocht werden, het evaluatieteam alsnog een goed beeld hebben kunnen geven van de mate waarin en de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven buitenlandse omkoping tegengaat.
Op 1 januari 2013 is de nieuwe OM Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland in werking getreden. De Aanwijzing is, naar aanleiding van de bevindingen van het OESO-evaluatieteam, aanzienlijk aangescherpt. Dit om, onder andere, te voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
In de Aanwijzing wordt melding gemaakt van de landelijk coördinerend officier van justitie voor corruptie, die werkzaam is bij het Landelijk Parket (OM). Deze officier van justitie wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een senior parketsecretaris. Hierbij moet worden benadrukt dat dit een coördinerende functie betreft; strafzaken waarin (mogelijk) sprake is van buitenlandse omkoping kunnen en worden ook toegewezen aan andere officieren van justitie met de benodigde kennis en expertise.
Ik treed voorts in overleg met het OM om te bezien hoe met de huidige beschikbare middelen de aanpak van personen en bedrijven die zich schuldig maken aan buitenlandse omkoping, geoptimaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in de integrale beleidsreactie.
De 150 extra opsporingsambtenaren worden dit jaar gefaseerd geworven en zullen vermoedelijk allen per 1 januari 2014 in dienst zijn. De uitbreiding ziet primair op witwasonderzoeken. Ik verwacht dat deze uitbreiding vanaf 2017 zal leiden tot ongeveer 22 omvangrijke, complexe en internationale witwasonderzoeken per jaar, die voor vervolging aan het OM kunnen worden aangeboden. In de daaraan voorafgaande jaren wordt dat opgebouwd van ongeveer 10 onderzoeken in 2015 en 20 onderzoeken in 2016.
Indien een entiteit volgens het civiele recht aan te merken valt als een Nederlandse rechtspersoon, kan deze in beginsel in Nederland vervolgd worden voor gedragingen elders gepleegd, ongeacht de mate van activiteit in Nederland. Wel zal sprake moeten zijn van een aantal voorwaarden zoals strafbaarheid, rechtsmacht en toerekenbaarheid van de gedraging aan de rechtspersoon in kwestie. Vooralsnog zie ik in de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten geen belemmeringen om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland. Ik zie dan ook geen aanleiding bepaalde rechtspersonen te weren, uiteraard voor zover deze voldoen aan alle in Nederland geldende oprichtingsvereisten. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk allerlei knelpunten kunnen spelen, die inherent zijn aan het optreden tegen delicten die (ver) buiten eigen land plaatsvinden. Of er strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld wordt bepaald door het OM met gebruikmaking van het opportuniteitsbeginsel.
Zie antwoord vraag 8.
Voor de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit de OESO-evaluatie, alsmede aanbevelingen die voortvloeien uit de nog lopende GRECO- en VN-evaluaties, verwijs ik naar de aankomende integrale beleidsreactie. Op dit moment kunnen reeds de volgende ontwikkelingen worden genoemd:
Zie antwoord vraag 10.
Voor de aanpak van ambtelijke corruptie in het buitenland is samenwerking op internationaal niveau van groot belang. Hoe de samenwerking in de praktijk verloopt, verschilt per strafrechtelijk onderzoek. In het geval van Case #1 is geen specifieke reden aan te duiden waarom de Nederlandse autoriteiten geen aanvullende informatie hebben ontvangen. Het komt slechts incidenteel voor dat een land waaraan een verzoek om informatie wordt gedaan hieraan niet voldoet. Dat ligt dan veelal aan interne procedures en bevoegdheidsverdelingen, waardoor rechtshulpverzoeken niet of pas na lange tijd worden behandeld. In die gevallen probeert Nederland door herhaalde navraag de voortgang van een verzoek te waarborgen. Inkomende verzoeken worden eveneens doorgaans uitgevoerd. Wettelijke weigeringsgronden, zoals een dubbele of politieke vervolging, doen zich zelden voor. Nederland blijft investeren in de internationale samenwerking en beoogt een structurele verbetering in samenwerking op internationaal niveau. Mede met het oog daarop is Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland aangescherpt met ingang van 1 januari 2013.
Hierbij bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, dat de schriftelijke vragen van het leden Gesthuizen en Merkies (beiden SP) over het bericht dat Nederland laks is in de bestrijding van corruptie (ingezonden 24 januari 2013) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.