Ingediend | 23 november 2012 |
---|---|
Beantwoord | 17 december 2012 (na 24 dagen) |
Indiener | John Kerstens (PvdA) |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | jongeren sociale zekerheid werk werkgelegenheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z20175.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-816.html |
Ja.
Ja.
Naar mijn oordeel is het niet zo dat de medische diagnose «veel minder zwaar» meetelt voor het vinden van een baan. De hoofdconclusie van het onderzoek is wel dat naast de ziekte-gebonden factoren zowel persoonsgebonden als contextuele factoren van belang zijn als voorspeller van participatie van Wajongers. Deze conclusie is niet nieuw. Uit bijvoorbeeld de tweede Wajongmonitor van het UWV2 blijkt ook dat Wajongers die aan het werk zijn vaak begeleiding nodig hebben.
Ik deel de mening dat voor alle Wajongers die kunnen werken het wenselijk is om aan het werk te komen.
Ik acht het wenselijk dat de omgeving Wajongeren stimuleert aan het werk te gaan. Hierbij merk ik op dat de huidige wetgeving daarop gericht is. In de nieuwe Wajong die sinds 2010 van kracht is en waarin de oriëntatie op werk centraal staat, is bepaald dat het UWV eerst vaststelt of sprake is van het recht op arbeidsondersteuning en een Wajonguitkering. Dit gebeurt op basis van een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden en beperkingen door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan meervoudige problematiek en het zelfbeeld van de jongere en zo nodig informatie van derden, zoals de behandelend arts of de school, betrokken. Wanneer de jongere arbeidsmogelijkheden heeft stelt het UWV een individueel participatieplan op. Dit gebeurt in overleg met de jongere. De jongere is hierbij direct partij, omdat sprake is van een zelfstandig recht op ondersteuning. De uitvoering van het plan wordt periodiek geëvalueerd door het UWV in overleg met de jongere. De jongere kan in het hele traject worden ondersteund door zijn omgeving, bijvoorbeeld door zijn ouders of school. Dit is dus nu al mogelijk.
Volgens informatie van het UWV spelen ouders en scholen in het aanvraagtraject van Wajongers en de vervolgstappen vaak een duidelijke, ondersteunende rol.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Ik ben van mening dat mannen en vrouwen in vergelijkbare omstandigheden gelijke kansen op werk en op begeleiding naar werk moeten hebben. Onze wetgeving is daarop ingericht.
Een conclusie uit het onderzoeksrapport is weliswaar dat mannelijke Wajongers relatief vaker werken en kans hebben op duurzaam werk dan vrouwelijke Wajongers, maar daarbij gelden kanttekeningen. Zo is het aantal mannelijke Wajongers in de oude Wajong (van voor 2010) landelijk gezien ook groter dan het aantal vrouwelijke Wajongers (nl. 107.000 versus 85.000, eind 2011).
Ik heb voorts geen aanwijzingen dat de begeleiding van vrouwelijke en mannelijke Wajongers door het UWV verschilt. Het UWV heeft de wettelijk taak mensen met een Wajong-uitkering te ondersteunen naar werk en kan daarbij allerlei instrumenten inzetten. Het UWV maakt hierbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Voor Wajongers die onder de nieuwe Wajongregeling van 2010 vallen geldt dat de begeleiding doorgaans een intensief karakter heeft. De beoordeling en ondersteuning vindt plaats op basis van de mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene. De wijze waarop deze ondersteuning plaatsvindt is een kwestie van maatwerk door professionals.
Zie antwoord vraag 8.