Ingediend | 9 november 2012 |
---|---|
Beantwoord | 11 december 2012 (na 32 dagen) |
Indiener | Lea Bouwmeester (PvdA) |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | geneesmiddelen en medische hulpmiddelen organisatie en beleid verzekeringen zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z19125.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-807.html |
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Zie antwoord vraag 7.
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Zie antwoord vraag 9.