Ingediend | 1 augustus 2012 |
---|---|
Beantwoord | 6 september 2012 (na 36 dagen) |
Indiener | Mariëtte Hamer (PvdA) |
Beantwoord door | Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
Onderwerpen | werk werkgelegenheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z14830.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-3470.html |
Ja.
Voorop staat dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn in Nederland neergelegd in artikel 1 van de Grondwet en in een aantal gelijke behandelingswetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbl) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die specifiek in de gelijke behandelingswetgeving wordt genoemd, maar dat sluit niet uit dat onderscheid op die grond mogelijk wel onder de zinsnede «op welke grond dan ook» uit artikel 1 van de Grondwet valt. Die beoordeling is aan de rechter. Zowel individuele personen die menen dat in hun nadeel onderscheid wordt gemaakt als belangenorganisaties op het terrein van de gelijke behandeling, kunnen zich hiertoe tot de rechter wenden.
Mocht het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door de gelijke behandelingswetgeving expliciet beschermde grond, dan is ook de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) bevoegd om daarover te oordelen. Daartoe kan een schriftelijk verzoek bij de CGB worden ingediend. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in een van de genoemde wetten.
Artikel 12, tweede lid, Algemene wet gelijke behandeling bevat een beperking voor wat betreft de personen en instellingen die een verzoek om een onderzoek bij de CGB kunnen indienen. Noch het gemeentebestuur van Wijchen, noch de staatssecretaris van SZW valt daar in dit geval onder.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP), ingezonden 1 augustus 2012 (vraagnummer 2012Z14818)