Ingediend | 28 juni 2012 |
---|---|
Beantwoord | 22 augustus 2012 (na 55 dagen) |
Indiener | Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
Beantwoord door | Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
Onderwerpen | basisonderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z13186.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-3251.html |
Ja.
Ik herken het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt niet. Het strookt niet met de feitelijke ontwikkelingen in het primair en voortgezet onderwijs. Wel is de leerling/leraar ratio in 2011 licht toegenomen. Dit is het gevolg van autonome keuzes van besturen en niet het resultaat van bezuinigingen. Het bedrag per leerling in het basisonderwijs is de afgelopen jaren immers gestegen en blijft de komende jaren stijgen. In het voortgezet onderwijs is het bedrag tot en met 2012 gestegen en blijft dat de komende jaren stabiel. Dit laat onverlet dat scholen tijdig moeten anticiperen op toekomstige ontwikkelingen zoals krimp. Dit vergt soms scherpe keuzes.
Per full-time leraar zijn er in het primair onderwijs 16,7 leerlingen (2011, inclusief het (voortgezet) speciaal onderwijs). In het voortgezet onderwijs is deze verhouding 14,8 (2011). Het langjarig verloop van de leerling/leraar ratio wordt jaarlijks gepubliceerd in Trends in Beeld. Hierin worden per onderwijssector de leerling-totalen afgezet tegen de totale personeelssterkte in fte’s. Uit Trends in Beeld 2011 (figuur 1.114, pagina 69) blijkt voor de periode 1998–2010 dat zowel in het primair als voortgezet onderwijs deze ratio is gedaald.
In de praktijk zijn er echter verschillen in groepsgrootte tussen scholen. Dit is afhankelijk van de omvang van de school, de leeftijdsopbouw van de leerlingen, het leerjaar, de schoolsoort en het gekozen pedagogisch-didactische perspectief. De leerling/leraarratio maakt verder geen onderscheid tussen lesgevende taken, lesgebonden taken en niet-lesgebonden taken.
In het primair onderwijs is de prijsbijstelling voor de materiële bekostiging wettelijk vastgelegd en is deze altijd uitgekeerd. In het voortgezet onderwijs is de prijsbijstelling tot en met 2009 uitgekeerd. In 2010 en 2011 is deze prijsbijstelling ingezet voor andere doelen binnen het onderwijs. Sinds 2010 is als gevolg van de nullijn geen loonbijstelling ontvangen. In het primair onderwijs staat hier geen contractloonstijging tegenover. Schoolbesturen hebben dus ook geen extra loonkosten door loonstijging. In het voortgezet onderwijs is in de CAO voor 2010 wel een loonstijging afgesproken.
Voor mij is de kwaliteit van het onderwijs leidend. Ik investeer in de kwaliteit en heb hierover met de sectoren primair en voortgezet onderwijs afspraken gemaakt. Ik stuur niet op groepsgrootte. Het is aan schoolbesturen en schoolleiders om groepsindelingen te maken die bijdragen aan de onderwijskwaliteit. Binnen de lumpsumbekostiging is voldoende ruimte om dat naar eigen inzicht vorm te geven.
Voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs heb ik in 2011 de Kamer op grond van evaluaties geïnformeerd dat de materiële bekostiging aansluit bij de feitelijke uitgaven van schoolbesturen. Voor de materiële bekostiging in het primair onderwijs is jaarlijks circa € 1,1 miljard beschikbaar. Voor het voortgezet onderwijs is dit ongeveer € 1 miljard.
De laatste jaren is naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Don het nodige beleid in gang gezet om de financiële bedrijfsvoering van besturen te verbeteren. In mijn aanbiedingsbrief bij het CVO 400-rapport ben ik uitvoerig op deze beleidsinitiatieven ingegaan. In het najaar ontvangt u de evaluatie van de acties die gestart zijn naar aanleiding van het rapport van de Commissie Don. Bij deze evaluatie worden alle acties in samenhang bezien. Ook onderzoek naar de financiële deskundigheid in het funderend onderwijs zal daarvan onderdeel zijn.